Monday, March 19, 2012

De verbredingshypothese (7)

Bowlby's attachmenttheorie concentreerde zich aanvankelijk vooral op de gehechtheidsrelatie met de moeder, hetgeen soms naadloos scheen aan te sluiten op heersende opvattingen over 'moederliefde' en daaruit voortvloeiend de rol, de taak en de verantwoordelijkheid van de vrouw aangaande de zorg voor en opvoeding van kinderen.
Kritiek van deze aard d.w.z. dat de hechtingstheorie een overdreven eenzijdige nadruk zou leggen op de rol van 'de moeder' en 'moederliefde' danwel het gebrek daaraan, hing al sinds de vijftiger jaren aan en om het onderzoek en de publicaties van Bowlby. Zijn uitspraak dat:


moederliefde voor de psychiche ontwikkeling van kinderen even belangrijk is als eiwitten en vitaminen dat zijn voor de fysieke ontwikkeling


kwam in dat verband ook nogal eens onder vuur te liggen.

Met name in de 60-tiger en 70-tiger jaren zwelde deze kritiek aan, ook als epifenomeen van de vrouwenemancipatie. Men was indertijd erg alert op en waakzaam voor alles dat de vrouw in haar traditionele rol zou kunnen bevestigen. Eerdergenoemde kritiek op Bowlby en de hechtingstheorie paste natuurlijk uitstekend in dat plaatje. Dit is dan tevens een mooi schoolvoorbeeld van hoe sociaal-wetenschappelijke vragen zoals hier die rond de attachmenttheorie zomaar een politiek en ideologisch heet hangijzer van duidelijk maatschappelijk belang kunnen worden.
Vragen zijn dan: is een wenselijk hechtingsproces van één persoon, te weten de moeder afhankelijk of kan en moet ook de vader daar een rol in spelen? En kunnen meerdere personen daar een rol in spelen? Hoe figureren plaatsvervangende opvoeders als oppas en begeleiding van crêches en peuterspeelzalen daarin? Vragen die uiteraard direct verband houden met de vraag of een 'werkende moeder' niet per definitie een 'ontaarde moeder' zou zijn!



In ons land doet Rien van IJzendoorn (juist, de voorzitter van die Creating Connections Conference) sinds 1978 met de vakgroep Wijsgerige en Empirische Pedagogiek te Leiden onderzoek naar dergelijke vragen. In Opvoeden in geborgenheid, Een kritische analyse van Bowlby's attachmenttheorie leggen van IJzendoorn, Tavacchio, Goossens en Vergeer hun bevindingen vast. Dit boek laat zich tevens lezen als een uitstekende Nederlandstalige introductie tot en overzicht van Bowlby's attachmenttheorie.
Het navolgende citaat hieruit geeft een uiterst beknopte sammenvattig van hun conclusies:



Een verbreding van het opvoedingsmilieu, dat wil zeggen een spreiding van de zorg en verantwoordelijkheid voor de opvoeding door inschakeling van vader en andere familieleden alsmede van crèches, kinderdagverblijven en peuterspeelzalen, is strikt attachmenttheoretisch gezien niet alleen mogelijk zonder schade voor de gehechtheidsontwikkeling van het kind, maar zelfs wenselijk als we er van uitgaan dat kinderen weerbaar moeten zijn tegen allerlei alledaagse of onverwachte separaties van een gehechtheidspersoon. Is deze hypothese eenmaal tot uitgangspunt genomen dan blijkt de attachmenttheorie een bijzonder nuttig instrument voor de reflectie over gevolgen van maatschappelijke veranderingen (werkend moederschap, symmetrisch gezin, vermaatschappelijking van de primaire opvoeding) voor de kinderlijke ontwikkeling, zoals we zullen aantonen.



Dat is dan wellicht een schrale troost voor mij en mijn collega-begeleiders in instellingen en vooral voor de daar huizende cliënten die ons moeten verduren. De care-givers die zij voorbij zien komen zijn zo talrijk en de wisselingen zo veelvuldig dat het bepaald en welhaast per definitie niet een bijzonder gunstige situatie oplevert om in relatie een gevoel van veiligheid en geborgenheid te ontwikkelen. En toch is dat de kern van ons werk, zeker als we op de Gentle Teaching wijze à la John McGee zouden willen werken.


<< with a little help from ... | Aanhangsel >>

No comments:

Post a Comment