Er zijn twee (zie hier 1 en hier 2) speelfilms over het leven van Kaspar Hauser en de vragen daar rondom uitgebracht.
De geschiedenis en de verhalen rond Kaspar Hauser roepen genoeg intrigerende vragen op en laten zich bij tijd en wijle lezen als een spannend boek. De navolgende youtube docufilmpjes moge hier ter illustratie dienen.
Das Rätsel seiner Zeit:
deel 1
deel 2
deel 3
deel 4
Wie van raadsels en intrige als in het genre detectiveverhaal houdt kan zijn hart dus zonodig ophalen aan het vele materiaal in woord en beeld dat er voorhanden is over het raadsel van zijn tijd dat Kaspar Hauser heette.
Maar ik wil me hier toch maar niet bezighouden met vragen als door wie en waarom hij afgezonderd zou zijn of door wie en waarom hij vermoord zou zijn.
Wel wil ik bij deze de aandacht vestigen op wat andersoortige vragen en raadsels rond Kaspar en zijn lotgenoten. Niet de meest simpele vragen maar wel vragen die aan de kern van ons menszijn raken. Dat wil ik dan doen middels de volgende twee citaten van Klaus Mollenhauer uit zijn (ondergewaardeerd en bijna vergeten?) boek 'Vergeten samenhang', Over cultuur en opvoeding. De titel en ondertitel klinken helder door in deze citaten:
De aporie van de vorming: de geschiedenis van Kaspar Hauser
Op pinkstermaandag van het jaar 1828 zien de burgers van Neurenberg in de nabijheid van één van de stadspoorten een merkwaardig persoon verschijnen, die ongeveer zestien jaar oud lijkt en zich stuntelig voortbeweegt; hij houdt een brief in zijn hand en ziet er nogal hulpeloos uit. Twee schoenmakers spreken hem aan en de jongeman herhaalt enkele van hun woorden, hij verbastert en verdubbelt ze: 'Krig-Krig', 'Wach-Wach'. Bovendien zegt hij: 'hamweisen', 'woiss nit' en 'ä Reuter möcht ich wähn, wie mei Vottä wähn ist'. De brief die hij in zijn hand houdt is aan een ritmeester geadresseerd, maar die is niet thuis. Men neemt hem in het wachtlokaal van de politie op, maar men weet niet wat men met hem aan moet, aangezien hij op alle pogingen om met hem in gesprek te komen steeds weer met de hierboven geciteerde zinnen reageert. Ten slotte wordt hij ondergebracht in een erkerkamer in de gevangenistoren van de stad. De gevangenisbewaarder verzorgt hem; hij geeft hem potlood en papier om te tekenen en praat met hem. Na korte tijd noemt hij niet meer alle dieren 'Ross' en alle mensen 'Bue'; hij overwint zijn afkeer om vlees te eten (eerst wilde hij alleen maar water en brood tot zich nemen) en hij hangt zijn tekeningen aan de muur van zijn kamer. Een arts, dr. Preu, die vanaf het begin betrokken is bij het verblijf van deze jongen in Neurenberg, houdt hem 'noch voor krankzinnig noch voor zwakzinnig, maar hij is kennelijk op de meest jammerlijke wijze met opzet van alle menselijke en maatschappelijke vorming verstoken gebleven'.
Voortbordurend op het verhaal van Kaspar Hauser en in verband daarmee kwesties als de rol van de taal, het probleem van de vormbaarheid en de moeilijk te definiëren grens tussen subjectiviteit en intersubjectiviteit aanroerend schrijft Mollenhauer zo'n zes bladzijden verder:
We kunnen onszelf niet als volstrekt op zichzelf staande wezens voorstellen. Voor zover we ons een voorstelling van onszelf kunnen maken, kunnen we dat slechts aan deze zijde van de grens, slechts als wezens die over taal beschikken, maar die daardoor ook in gemeenschappelijke conventies zijn ingekapseld; als historische wezens dus, als wezens van wie de vormbaarheid manifest, dat wil zeggen zichtbaar wordt in een maatschappelijk bepaalde formatie. We kunnen onszelf alleen maar begrijpen langs de rails van de vormbaarheid: zoals we zijn - of zoals kinderen al zijn - zijn we het werk van de maatschappelijke representatie, die ons niet alleen de inhouden die we moeten leren aanreikt, maar ook de vorm waarin we deze inhouden zullen moeten vatten. Ons bestaan wordt ten minste - voor zover het overeenkomt met steeds weer zo'n specifiek historisch bepaalde intersubjectiviteit - gekenmerkt door het feit dat het onder woorden gebracht kan worden door het zegbare.
De geschiedenis van Kaspar Hauser echter herinnert ons aan het voor-maatschappelijk bestaan, dat niet onder woorden gebracht kan worden, het onzegbare. Deze autobiografische tekst is zo bijzonder en uniek omdat hier iemand die kan praten zich de toestand herinnert waarin hij dat nog niet kon, of waarin hij in elk geval slechts drie zinnen tot zijn beschikking had, eigenlijk maar drie verschillende reeksen klanken waarmee hij de richting en inhoud van wat hij wilde en en niet wilde tot uitdrukking bracht: het ongesocialiseerde Ik! Doordat de tekst al discursief is, maakt hij uiteraard gebruik van woorden die met de 'gecultiveerde' classificaties van de dingen in de wereld overeenkomen. Oppervlakkig gezien is hier dan ook alleen maar sprake van het zegbare. Maar uit het feit dat het spreken Kaspar zoveel moeite kost, kunnen we opmaken dat hij het over die grens tussen subjectiviteit en intersubjectiviteit heeft. Door wat hij daar zegt laat hij ons over die grens heen 'kijken'. Het kost Kaspar niet alleen moeite, maar het doet hem ook lichamelijk pijn: hij had in die tijd hevige hoofdpijn: zijn hele lichaam leed mee met de pijn die het vormingsproces veroorzaakte; tot op de rand van een zenuwinzinking. Tegelijkertijd verloor hij langzamerhand de verbazingwekkende sensibiliteit van zijn zintuigen. In de eerste maanden nadat men hem gevonden had, kon hij bij voorbeeld direct met zijn lichaam metaal waarnemen zonder het te zien of aan te raken; hij kon in het donker nog kleuren onderscheiden; zijn gehoor reikte verder dan dat van wie ook uit zijn omgeving; op geuren die anderen helemaal niet meer waarnamen, reageerde hij met hoofdpijn of hij werd er misselijk van; hij kon appel- en perebomen door de geur van hun bladeren uit elkaar houden. Maar hoe verder hij zich ontwikkelde, hoe meer de sensibiliteit van zijn organisme afnam. Terwijl Kaspar Hauser net zoals de anderen werd, verbleekte datgene wat hij als subject geweest was of wellicht, onzegbaar, nog steeds is.
Dit is geen thema voor de wetenschap. Die kan de triomf van de vormbaarheid wel beschrijven, maar op de aporie daarvan kan ze ons alleen maar attent maken. De poëzie evenwel kan aanwijzingen geven die duidelijker zijn:
'… zelfs de vindingrijke dieren bespeuren dat wij niet erg betrouwbaar thuis zijn in ons verklaarde bestaan. Er rest ons misschien hier of daar een boom op een helling, elke dag weer door ons te herkennen; de weg die we gisteren namen; de misplaatste trouw van een gewoonte die zich thuis voelde bij ons en daarom verzuimde te gaan.'
(R.M. Rilke, De eerste elegie)
Deze woorden van Mollenhauer (en Rilke) vragen erom en verdienen het om ze even goed tot ons door te laten dringen. Dus heb ik hier even niets aan toe te voegen.
Zoals gezegd is er voor degenen die meer over Kaspar Hauser willen weten voldoende te vinden; ook op het w.w.web.
No comments:
Post a Comment