Waar was ik gebleven in mijn krijgskunstverleden? O ja, ik deed een studie, zat met mijn neus in de boeken, was een stevige drinker, rookte als een ketter en werkte ’s nachts. Bepaald niet de weerspiegeling van het leven van een samoerai of wat voor krijger dan ook. In 1999 ging dat dan ook niet helemaal goed en had ik last van zogeheten etalage-benen oftewel Buerger’s Disease. En een ongemak (dis-ease) kun je het wel noemen, ik kon hooguit 300 meter lopen alvorens mijn benen op slot gingen en ik geen volgende stap meer kon zetten.
Toen ik met mijn klachten naar de huisarts ging riep die er prompt zijn collega bij om toch ook eens te voelen hoe ontstellend weinig bloed er door mijn benen naar de voeten stroomde en werd ik direct doorgestuurd naar de cardioloog en de vaatchirurg.
Er volgde een periode van ziekenhuisbezoek, ziekteverlof, werk hervatten, bedrijfsartsen en dergelijke. Bij een angiografie via de liesslagader schrokken de opererende artsen dermate dat ze na een telefoontje met de oppervaatchirurg toch maar een stent hebben geplaatst hoewel dat niet op het programma stond. Ik stopte met roken nadat de vaatchirurg mij te kennen gaf: Luister, ik ga jou niet vertellen dat je moet stoppen met roken want dat moet je natuurlijk helemaal zelf weten maar ik moet je wel vertellen dat als je doorgaat met roken we binnen een tijdsbestek van drie jaar minstens één voet of stuk been zullen moeten amputeren. Ik stak de laatste sigaret op na elf uur op oudejaarsavond 1999 en heb deze eeuw niet meer gerookt.
Het was een rommelige tijd waarin behalve gedoe rond werk, inkomen en wettelijke en juridische regelingen daaromtrent ook mijn gevoel ten aanzien van mijn lijf en hoe ik in mijn vel stak af en toe aardig ondersteboven werden gekeerd. Kortom ik moest uit die lappenmand zien te kruipen waar ik voor mijn 50ste levensjaar zomaar in was beland.
Nachtdiensten waren inmiddels taboe en ik begon in 2000 overdag te werken en mijn plek te zoeken binnen de dagbesteding. Verder moest ik mezelf ook in fysieke zin en mogelijkheden weer een beetje opnieuw uitvinden. Afstanden lopen bleef een moeizame onderneming en mijn conditie was behoorlijk onder de maat. Ik zocht wel naar geschikte bewegingsvormen en begon me te interesseren voor zaken als Alexandertechniek en Feldenkrais. Het zou overigens nog 10 jaar duren alvorens mijn bemoeienis met de krijgskunsten weer een nieuwe impuls zou krijgen.
Dat werk binnen de dagbesteding bracht met zich mee dat ik wel weer met enige regelmaat met soms vrij heftige fysieke agressie van doen kreeg. Eenmaal ontving ik (volkomen onterecht) over het verloop van een dergelijke situatie zelfs via tussenkomst van justitie een reprimande van mijn werkgever.
Mijn werkgever ging inmiddels meer overwogen en verstandiger om met het gegeven van agressief gedrag binnen een institutionele setting dan in de 80er jaren. Er werden inmiddels ook speciale trainingen “omgaan met agressie” gegeven; iets waar een aantal collega’s waaronder ik overigens wel jaren voor hebben moeten pleiten.
Hoewel hetgeen ik zo'n twintig jaar daarvoor in de aikidotraining geleerd had veelal wel goed en gedoseerd heb weten te gebruiken in mijn werk was ik natuurlijk allesbehalve een krijgskunstenaar, een volleerde vechtsportbeoefenaar of een expert in het beteugelen van agressie. Wel had ik het gevoel dat ik binnen de mij gegeven werksituatie betrekkelijk goed met de daar voorkomende vormen van agressie om kon gaan en daar minder last van had dan sommige collega's. Hetgeen dan weer tot gevolg had dat ik vaker op mocht komen draven in dergelijke situaties. Toen ik in dit werk begon werd ik min of meer verrast door de frequentie en de mate van agressie die ik tegenkwam. En mocht dat ook aan den lijve ondervinden. Inmiddels had ik veel meer zicht op het omgaan met en het zien aankomen daarvan en scheen het mij toe dat veel lieden in openbare functies het in dat opzicht veel moeilijker hadden dan ik.
No comments:
Post a Comment