Het vorige blogje eindigde ik met de vraag of ik mezelf als krijgskunstenaar zie. De misschien wat minder gangbare term krijgskunstenaar mag je hier ook vervangen door expert in vecht-technieken of gepokt en gemazeld in de een of andere vechtsport. Toen ik 44 jaar geleden met aikido begon was dat ook niet om te leren vechten of omdat ik een sterke behoefte voelde om mezelf fysiek te kunnen verdedigen maar meer om op een bepaalde manier iets met en aan beweging te doen. En tai chi en aikido trokken daarbij mijn aandacht door wat daar over verteld of geschreven werd er een toch ietwat mysterieuze waas om heen hing van Oosterse filosofie met kreten als zachtheid, natuurlijk bewegen, innerlijke kracht, levensenergie en niet agressief het conflict opzoeken maar met vredelievendheid de lont eruit halen en zo meer. In ieder geval genoeg om de nieuwsgierigheid te prikkelen en dat wel eens te willen leren en/of ervaren.
Het soort quasi mystieke of magische ervaringen dat je je daarbij voor zou kunnen stellen komen je, of mij althans, overigens niet zomaar aanwaaien. Aikidotraining verloopt grotendeels volgens het stramien van iemand die aanvalt en iemand die in reactie daarop een techniek uitvoert. In feite dus het stramien van een schijngevecht waarbij de een specifieke aanvalsvorm uitvoert waar de ander dan met een bepaalde techniek dient te reageren. Dat oefen je dan een aantal keren waarna de rollen omgedraaid worden enzovoorts. Het wordt dan min of meer een soort van choreografie waarbinnen je bepaalde bewegingen kunt trainen, met jou eigen (primaire) reacties geconfronteerd wordt en die zo mogelijk om zou kunnen buigen en bij zou kunnen slijpen. Mijn ervaring is dat je aldus binnen een veilige situatie aardig wat kunt oefenen en leren plus nog wat zelfkennis op kunt doen.
Dat choreografische aspect van zo ongeveer weten welke actie(s) je kunt verwachten van de ander heeft echter ook zijn nadelen. Het kan je een vals gevoel van controle of veiligheid geven dat in een echt gevecht op straat misplaatst zou zijn en direct afgestraft zou worden. Ene Rokas Leonavičius legde enige jaren geleden zijn vinger op deze zere plek. De vele reacties uit aikido kringen van misprijzen en dedain doen vermoeden dat hij hiermee een wel heel gevoelige plek aanraakte en blijkbaar een knuppel in het hoenderhok gegooid had. Zijn kritiek betrof vooral het valse gevoel van veiligheid als een vorm van misleiding waardoor ineffectiviteit in echte gevechtssituaties door gebrek aan pressure-testing en reality check middels competetie plus daarbij het sektarische karakter van veel aikido groepen. Rokas reist nu op zijn Youtube kanaal zo’n beetje de hele martial arts wereld door en lijkt tot een soort rating instantie aangaande de effectiviteit van de diverse krijgskunsten geworden.
Waar Rokas in ieder geval de aandacht op wist te vestigen is op het onderscheid tussen het oefenen van martiale (of martiaal lijkende) bewegingen ten behoeve van zelfonderzoek en persoonlijke ontwikkeling en het oefenen om jezelf zo effectief mogelijk te kunnen verdedigen in onverwachte situaties en het oefenen voor daadwerkelijke gevechten en het zo effectief en snel mogelijk uitschakelen van de tegenstander. Een onderscheid dat essentieel is. En een onderscheid dat in de zachtere kunsten zoals bijvoorbeeld aikido nog al eens vergeten of weggemoffeld wordt. Het maakt veel uit wat je zoekt in je beoefening voor hoe je dat het beste aan zou kunnen pakken en wat voor jou persoonlijk de beste weg is. En terwijl je het zelf moet doen, ben en blijf je toch ook veelal afhankelijk van anderen die zich verder bekwaamd hebben in wat dan ook dan jijzelf.
Dan is er nog een ander onderscheid dat van oudsher al binnen de traditionele en gevestigde krijgskunsten werd gemaakt en dat is van de (meer) interne en de (meer) externe kunsten. Dat is geen zwart/wit indeling (althans hooguit als ideaal maar niet in de praktijk) maar meer iets dat zich op een glijdende schaal beweegt in de zin dat veel technieken zowel extern ofwel vooral mechanisch en met spierkracht uitgevoerd kunnen worden alsook intern ofwel met vooral intentie en een daaruit volgende interne coördinatie van het eigen lichaam. Voor de ongeoefende leek zal dat onderscheid aan de buitenkant niet altijd zomaar helder of zichtbaar zijn. Voor mij persoonlijk weegt juist dit onderscheid erg zwaar omdat het mij op het spoor zet van datgene waar ik naar op zoek ben.
Binnen die zogeheten interne kunsten gaat het dus uiteindelijk niet zozeer om vechten en winnen maar meer om het ontwikkelen van een innerlijke staat van zijn. Men spreekt dan over intentie, gronden, balans, interne kracht en dergelijke. Een begrip dat in veel van deze kunsten centraal staat en velen ook hun naam deels aan te danken hebben is een bepaalde soort (levens)energie die in de Indiase traditie bekend staat als Prana, in China als Chi, in Japan als Ki, in het oude Griekenland als Pneuma en in het Hebreeuws als Ruach. De Indianen zullen het, neem ik aan, de Grote Geest noemen en in het Christendom zal het wel als de Heilige Geest aangeduid worden. Zo zie je maar dat het van de Dojo naar de Kerk helemaal niet zo grote stap hoeft te zijn. Het ene moment praat je over strijd en het volgende moment over spiritualiteit. Hallelujah!
No comments:
Post a Comment