Wednesday, June 19, 2013
Welke taal spreken wij dan?
In een thread op een LinkedIn forum verloor ik mij onlangs in mijn drift om een bepaald, in mijn boekie belangrijk, gezichtspunt over het voetlicht te brengen een beetje in een woordenbrij, waarmee ik gezien de reacties daarop blijkbaar toch niet veel helderheid wist te scheppen.
Omdat het onderhavige punt voor mij toch een belangrijk element of aspect vormt van hoe ik tegen mijn werk (maar net zozeer tegen de the-world-at-large) aankijk, wil ik toch nog eens een poging wagen om dit punt eens op hier dit blog uit de doeken te doen met uit genoemde woordenbrij het laatste onderdeel over de taal die wij plegen te spreken:
Mijn kijk op deze materie wordt mede gekleurd door de taal die ik zoal om me heen meen te horen.
Ik meen in de loop der jaren steeds vaker te horen dat men 'managementkoeterwaals' spreekt. Dat wil zeggen men heeft het over organisatieprocessen, planningen, automatisering en informatisering, het uitrollen van projecten, procedures, implementaties en what-have-you. Daarnaast gaat het over beleidsplannen, FTE's, personeelskosten, budgetten en kostenbesparingen; onderwerpen die in toenemende mate in 'economische taal en terminologie' geduid en besproken worden.
Natuurlijk ook belangrijk en nodig hoor, maar zoals gezegd, vormen de kwesties in deze taal besproken, in mijn perceptie proportioneel een steeds grotere hap van de conversatie binnen en over mijn werk.
Dan zie ik de afgelopen jaren naast en met de vele regels, protocollen en zomeer waar we mee van doen hebben ook, dat die regels en richtlijnen steeds vaker in juridische taal gegoten worden en ik vermoed dat we in dat opzicht de piek nog niet bereikt hebben. Wat moet, wat mag en niet mag en hoe de wet- en regelgever dat zoal voor ons bekokstoofd en geformuleerd heeft.
Dan heb je natuurlijk nog de immer gangbare sociaal-bindende taal van alledag, die van de koetjes en de kalfjes, het weer en wat er verder zoal ter sprake kan komen; die laat ik hier maar even onbesproken. Die taal is er altijd en die redt zich wel.
Maar de taal waar het me om gaat en die me als essentieel en onmisbaar voorkomt in ons werk, namelijk de taal van de kunst van het begeleiden en de taal van de begeleiders of de ((ortho-)ped-)agogische taal is in mijn perceptie toch vaak de dupe aan het worden van de opmars van de taal van de managers en de juristen en die van de technocratie in z’n algemeenheid. Ik meen althans die eerste taal in de loop der jaren steeds minder te horen in bijvoorbeeld de wandelgangen en de koffiekamers. En zelfs in vergaderingen en teamoverlegsituaties lijkt het door de technocratische of organisatorische praat heen wel steeds meer moeite te kosten om in die taal nog gezamelijk te spreken. Ik hoop overigens dat niet iedereen dit zo ervaart.
Die bewuste taal is dan bijvoorbeeld de taal van het overvragen en/of ondervragen, van het kiezen of delen en van het begrenzen of ruimte geven, maar vooral van de argumenten voor het hoe, wie, wat ,waar ,wanneer en waarom van het een en ander.
En van de sociale taal van het mijn en het dijn, maar vooral ook van het ons en het samen, van het meedoen en zeker weten, van het er mogen zijn.
De misschien soms wat moeilijkere psychologische taal van de sociaal-emotionele ontwikkeling en de ontwikkeling van het ik, van het worden tot een autonome persoon. Wat dat laatse betreft; voorzover mogelijk, moeten we daar dan altijd al, maar in ons werk zeker bij in beschouwing en overweging nemen.
De misschien wat meer pragmatische taal van het niet pesten maar testen en kom desgewenst maar even bij me schuilen en uithuilen.
De gevoelige en delicate taal van onze kwetsbaarheid, gebrokenheid en breke-benigheid.
Maar ook de wederom soms wat ingewikkelde taal van de sociale wetenschap en haar theorieën en theorievorming en vooral van de vertaalslag daarvan naar de praktijk van alledag. En in die zin mag veel van de taal van enkele Hollandse meesters misschien als een mooie illustratie gelden.
Het is nadrukkelijk ook de taal van Gentle teaching of soortgelijke benaderingen.
En de taal van het herstel van het gewone leven en van het specifiek opvoeden en natuurlijk van nog veel meer in die trant, waarbij dat soms best wat pedagogisch of psychologisch jargon of idioom mag zijn, als het zich maar zonder al te veel omhaal of kunstgrepen laat vertalen naar en dienstbaar kan zijn aan de praktijk van dat ‘gewone leven’ ofwel de leefwereld van onze cliënten.
Het is de taal die er voor zorgt dat we maar een beetje tussen het verklaren en het verstaan heen en weer kunnen blijven fietsen en vooral de deur tussen die beiden niet dichtgooien. En de taal die naar zijn aard telkens weer onze aandacht helpt vestigen op de wensen en de frustraties, op de zorgen en de hoop, op de mogelijkheden maar aan de andere kant van die zelfde medaille evenzeer op de beperkingen van onze cliënten en hoe we ze daarin een beetje terwille en ten dienste kunnen zijn en bij kunnen staan.
En ja, het is natuurlijk vaak een beetje psychobabbel, maar daar valt natuurlijk moeilijk aan te ontkomen!
Wanneer ik op mijn werk, op cursussen of op diverse fora een overdaad aan technocratische, logistieke, economische en juridische praat en argumentatie hoor en nauwelijks hoor vragen, vertellen of argumenteren in die (ortho)pedagogische taal van de begeleiders bekruipt mij wel eens het gevoel dat ik in een geheel verkeerde film of voorstelling ben beland.
Wij zijn talige wezens en de taal geeft in hoge en overheersende mate richting aan zowel de richting van onze perceptie als aan die van ons denken en ons handelen.
De diverse taalvarianten zoals ik ze hierboven uit de hoed haalde zijn zeker niet uitputtend. We zouden er zo de wetenschappelijke taal en nog een rits aan anderen aan toe kunnen voegen.
Maar dit zijn in mijn beleving toch de frappantste en de meest sprekende dialecten zoals ik die de afgelopen dertig jaar in de zorg heb gehoord.
Er bestaat geen absolute scheidslijn tussen de ene en de andere taal. En het is natuurlijk ook niet zo dat je kunt zeggen dat een bepaalde week, vorige maand of eens een jaar lang zoveel procent van dit en zoveel procent van dat hoorde.
Maar toch zijn er naar taalvariant, toon en inhoud daarvan, mijns inziens, vaak duidelijke en sterke tendenzen te onderkennen. Zo kun je er nu, volgens mij, aan alle kanten ook duidelijk het stempel van de huidige crisis in ontwaren.
En wanneer ik ergens of in een bepaalde periode nog bijna uitsluitend de taal van de managers of juridische taal en argumenten hoor, heb ik het gevoel dat het niet zo goed gaat er iets ernstig niet pluis is.
Op die manier vat ik dergelijke taalsignalen doorgaans toch ook op als tell-tale-signs van wat er onderhuids speelt. Op, zeg maar, een enigzins vergelijkbare manier als wij non-verbale signalen of taal nogal eens opvatten als de weerslag van iemand werkelijke bedoelingen of gevoelens en in weerwil van wat iemand met woorden zegt.
Zo willen allerlei mooie mission-statements en beleidsplannen waarin staat dat de cliënt en diens wensen bij ons zo centraal staan en richtinggevend zijn voor zorg voor en de omgang met de cliënt absoluut niet zeggen dat dat ook in de leefwereld van de cliënt of die van de werkers op de vloer zijn weerslag zal vinden. Welke taal die werkers op de vloer plegen te spreken lijkt mij een betere en heel wat zekerder indicator van de kwaliteit van de zorg die de cliënt zal ontvangen en ervaren!
Ik zou zeggen, collega-werkers in de zorg let eens op, in welke taal hoor jij doorgaans spreken op, rond en over jouw werkplek en in welke taal verkies jij of gebruik je zelf bij voorkeur om je ideeën of je visie op het werk te bespreken of kenbaar te maken?
Over taal gesproken:
Subscribe to:
Post Comments (Atom)
No comments:
Post a Comment