Die nationale identiteit heeft naar het zich laat aanzien nog heel wat voeten in de aarde of in ons geval in de klei. En dan reppen we nog met geen woord over onze Europese identiteit.
Wat typeert ons Nederland dan zo dat wij er identiteit, trots of wat dan ook aan ontlenen? Op de lagere school leerde ik over de tachtigjarige oorlog (moet je nu toch niet meer aan denken) de rebellie van een moedig en standvastig volk tegen het machtige Spaanse rijk; niet zonder trots werden ons 'geuzenverhalen' verteld over de 'Vader des vaderlands' en hoe bij Alkmaar de victorie begon. Heden ten dage schijnt diezelfde oorlog 'de opstand' te heten.
Met de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden kreeg Nederland qua grondgebied zo ongeveer zijn huidige vorm. De koopman en de dominee beleefde hun nadien ongeëvenaarde bloeiperiode in de zogeheten gouden eeuw waarin de Lage Landen kortstondig een levendige en dominante wereldmacht vormden.
In die tijd werd ook onze reputatie als een verdraagzaam volk gevestigd. Iets dat wij zelden nalaten om met enige trots op onze nationale identiteitsCV te vermelden.
Jan Leeghwater bouwde zijn molens reeds zodat wij later konden polderen.
De volgende belangwekkende en vormende episode in de Nederlandse geschiedenis was een roerige tijd die begon met de Nederlandse of Bataafse revolutie van de patriotten. De ideeën en initiatieven uit de Bataafse Republiek, het Koninkrijk Holland en de inlijving bij Frankrijk hebben een nadrukkelijk en blijvend stempel op de ontwikkelingen van ons land gedrukt.
Een ander belangrijk gegeven in onze persoonlijke identiteit namelijk onze achternaam stamt ook veelal uit die periode; de mijne overigens niet want stamvader Dirck Adriaens droeg hem al in de 16de eeuw.
De franse tijd eindigde met de val van Napoleon bij zijn Waterloo. (later maakte de groep Abba met hun Waterloo nog eens furore op het Eurovisie songfestival maar dat raakt meer aan de Zweedse dan aan de Nederlandse identiteit)
De 19de eeuw was de eeuw van gesteggel om de macht tussen de Oranjes en de volksvertegenwoordiging. Het was ook de eeuw waarin we Nederlands Indië her- en veroverde en het koloniale gezag feitelijk gevestigd werd. En Multatuli schreef zijn Max Havelaar. In 1863 waren we relatief laat met het afschaffen van de slavernij. We besteden gewoonlijk ook maar weinig aandacht aan deze zwarte bladzijde in onze geschiedenis. En bedenk eens welke gevolgen slavernij voor iemands identiteit kunnen/zullen hebben. Ook was het de eeuw van veel nieuwe uitvindingen die ons dagelijks leven geleidelijk aan ingrijpend zouden veranderen. En het was de eeuw van de industriële revolutie met in het kielzog de sociale kwestie.
In die eeuw zou Heinrich Heine ooit gezegd hebben: Als de wereld vergaat, ga ik naar Nederland.
Sinds die tijd gaat het gerucht dat alles hier vijftig jaar later gebeurt; hetgeen lange tijd natuurlijk ook zo was of leek te zijn.
Zo belanden we dan in de 20ste eeuw. Halverwege die vorige eeuw kwam mijn wieg dus in Nederland te staan hetgeen de vorming van mijn identiteit zoals gezegd in belangrijke mate bepaald heeft. In die zin zou je kunnen zeggen dat het mijn eeuw was, maar ik vind dat het toch vooral de eeuw van oma was! Oma heeft die eeuw namelijk op een paar jaar na volgemaakt. Tijdens haar leven hebben er twee wereldoorlogen gewoed. Ik heb geen idee of ze zichzelf erg bewust geweest is van die eerste; van die tweede in ieder geval wel. Ze zag in haar leven de komst en de opmars van de trein, de auto, het vliegtuig, de waterleiding, electriciteit, de telfoon, radio, tv en allerlei huishoudelijke apparatuur. Ze mocht met be- en verwondering toezien hoe de mens op de maan landde.
Oma kwam uit Friesland en het gezin waar ze uit kwam verhuisde naar Limburg om werk te vinden in de mijnstreek (de namen van Beppe, ome Tjerk en ome Sjoerd staan me nog bij). Oma en haar zuster tante Dora huwden in Noord-Holland. Tante Dora in Alkmaar en oma in Velsen of Wijk aan Zee en Duin. Oma trouwde, zoals zich raden laat, met opa. Opa was de zoon van een tuinder die van de Zuid-Hollandse eilanden naar het Noord-Hollandse trok. Ze kregen achtereenvolgens twee dochters en vier zonen; de eerste zoon heette Dirk en was mijn vader.
Hoe hoog oma het vaderland had zitten of dat getrouw was, weet ik niet helemaal. Het was me wel duidelijk dat oma het Woord Gods, het geloof, de kerk en de dominee nadrukkelijk trouw wilde en probeerde te blijven. In het verlengde daarvan zullen koningin en vaderland ook wel redelijk hoog gescoord hebben.
Als lagere schoolkind vertelde oma mij ooit een verhaal dat me altijd wat geïntrigeerd heeft. Ze vertelde hoe zij als 11 of 12-jarig meisje niet net als ik vanzelfsprekend maar naar school ging of vakantie had maar hoe ze ergens op de hei nabij Dokkum de schapen moest hoeden. En op een mooie zomerse dag was ze daar moederziel alleen de schapen hoedend, nietsvermoedend en van niets maar dan ook niets wetend getuige van een nagenoeg volledige zonsverduistering rond het middaguur. En oma vertelde hoe ze daar toen van geschrokken was en zich toen afvroeg of dat het wellicht de toorn Gods was die over de aarde neerdaalde en het einde der tijden en van deze wereld zou kunnen betekenen.
Dat bleek dus niet het geval en oma heeft na die ervaring nog zo'n 85 jaar verder geleefd en nog het een en ander gezien. En zo werd het dus alsnog de eeuw van mijn oma.
Helaas was het behalve dat ook de eeuw waarin Europa zich ten allerdiepste te schande gemaakt heeft door het idee van de verlichting te laten verworden tot zijn tegendeel en de Holocaust en de praktijk van 'ethnic cleansing' vruchten werden van de instrumentele rede.
Het was ook de eeuw waarin ongeveer tot ik geboren werd de Staat of het Koninkrijk der Nederlanden 's werelds grootste moslimbevolking binnen zijn grenzen herbergde. Sindsdien en nu nog altijd is dat dus Indonesië.
Sinds die tijd er ook het nodige veranderd in en aan dit land en de wereld waarin we leven.
Ik vraag me wel eens af in hoeverre zouden de ervaringen en het wereldbeeld van een schoolkind van nu en diens besef van het Nederlanderschap overeenkomen of verschillen van dat van mij in de vijftiger jaren? Ik vermoed dat zowel de verschillen als de overeenkomsten weleens groot zouden kunnen blijken te zijn.
En ik vraag me trouwens ook af: wat zegt dat terugkijken naar afkomst en geschiedenis dan helemaal over wie je bent ofwel je identiteit? Je persoonlijke geschiedenis, ervaringen en herinneringen zijn daar natuurlijk wel bepalend. Maar zou verder voor je identiteit niet veel meer van belang zijn welke aspiraties je hebt?, aan wie je je wilt spiegelen of met wie je je wilt identificeren?, wat je idealen zijn en wie en wat je wilt worden of bewerkstelligen?
Tuesday, March 30, 2010
Wednesday, March 24, 2010
Identiteit; ben ick van Duytschen bloet (2)
ben ick van Duytschen bloet
Het heeft de ooievaar of de goden, om mij duistere redenen, behaagd mijn wiegie (dat was trouwens geen stijfselkissie al zal het niet erg veel luxer zijn geweest) in Nederland neer te zetten en daarmee was meteen een belangrijk deel van mijn identiteit gegeven. Ik ben een Nederlander en ik heb een paspoort om dat zonodig te bewijzen.
Of ik daar nu trots op ben is weer een hele andere zaak die dan ook weer een belangrijk deel van mijn identiteit kan gaan uitmaken. De avonturen van ene mevrouw Verdonk die een politieke beweging rond dat thema trachtte te ontketenen moge ter illustratie dienen.
Mijn persoonlijke ervaringen met en gedachten over 'trots zijn op je land' zijn iets minder eenduidig dan die van genoemde tante Pollewop.
Als kind werd mij die trots, of althans vele redenen daartoe, als in die tijd te doen gebruikelijk met de paplepel ingegoten.
Toen ik mij als jongeling in de 60er jaren voor het eerst buiten onze landsgrenzen begaf, merkte ik al snel dat als Engelsen ons onderling Diets hoorde spreken zij ons vaak voor Duitsers aanzagen en velen een overduidelijke reserve naar ons toe in acht namen die als sneeuw voor de zon verdween op het moment dat het ze duidelijk werd dat je Nederlander was en vervolgens werd je overal warm onthaald. Hoewel ik mij nadrukkelijk doordrongen voelde van de aanleiding hiertoe, heb ik mij daar toch ook altijd enigszins opgelaten onder gevoeld en me weleens afgevraagd waar ik als persoon een dergelijke voorkeursbehandeling aan verdiend zou hebben. Ik heb daar overigens nooit openlijk bezwaar tegen aangetekend. Het voordeel van een identiteit die op geen enkele manier je eigen verdienste is maar wel goed in de markt ligt.
In diezelfde tijd leek er ook wel voldoende reden te zijn om als Nederlander trots te zijn op je land. We scoorden bijzonder goed in de meeste internationale ranglijsten aangaande welvaart, welzijn, gezondheid, industriële- en agrarische hoogstandjes en prestaties etcetera. Als ik dergelijke lijstjes vandaag de dag zie, lijkt het er toch op dat we op vele terreinen de top verlaten hebben. Het lijkt ook wel of ik steeds minder zie waar ik als Nederlander trots op zou kunnen/willen zijn. Met name ons imago van redelijkheid en tolerantie liep het afgelopen decennium flinke deuken op en het einde daarvan lijkt nog even niet in zicht. En als ik het huidige politieke debat en hoe dat gevoerd wordt in ons land bezie dan vervult dat mij eerder met schaamte dan met trots. Een belangrijk element daarin, het zogenoemde islamdebat is trouwens vooral ook een debat over identiteit en de(on)vrijheid om daar keuzes in te kunnen maken.
Die nationale identiteit van ons lijkt dus gevoelige snaren te kunnen raken.
Denk nog maar eens terug een paar jaar geleden toen het onze charmante en sympathieke, Argentijnse, nationale knuffelallochtoon en toekomstige koningin toch maar niet lukte om de vinger op de Nederlandse identiteit te leggen.
Maakte Máxima eens een zinnige opmerking over het onderwerp en daar begint de halve natie te steigeren en te sputteren. Moeten we het dan toch maar liever bij het koekje bij de thee houden?
Nu ben ik op grond van mijn afkomst en geschiedenis wat sterker vergroeid met mijn Nederlandse identiteit dan Máxima, wiens mening over dit onderwerp mij overigens zeer sympathiek is.
Maar als we toch wat meer duidelijkheid nodig lijken te hebben dan wil ik hier ook mijn duit wel in het zakje doen: we weten volgens mij eigenlijk dondersgoed wie en wat we zijn en je hoort ons dan ook regelmatig zeggen 'wij zijn een volk van kooplieden en dominees'.
Zelfs in een officiëel welkomswoord aan nieuwkomers wordt op blz.5 dit de nieuweling expliciet diets gemaakt.
En zo is het en niet anders! Behalve uit de klei getrokken en nog een paar andere dingen zijn we ook steeds en altijd kooplieden en dominees. Kijk maar eens goed om u heen en zie hoe opportuun en geldbelust al die bestuurders, managers, verkopers, colporteurs, berekende burgers en andere gelukszoekers zich gedragen; het zijn gewoon kooplieden in een ander jasje. En denk niet dat we gezien de ontkerkelijking een gebrek aan dominees zouden hebben; u moet niet afgaan op de bef en toga maar op de preken die u van verschillende richtingen om de oren krijgt en hoe goed wij zijn in het een ander vertellen hoe het moet.
Zo daar zijn we dan ook weer uit!
Het schijnt dat het oude gezegde dat de koopman het vaak van de dominee wint ook weer met enige regelmaat gehoord wordt. Het verschil met vroeger is wel dat we dat nu zonder blikken of blozen en niet met de minste scrupule constateren en roepen.
Mochten we het erg moeilijk met onze nationale identiteit hebben of krijgen lijkt mij de geeigende oplossing om eens wat vers bloed uit andere culturen uit te nodigen en op te nemen.
Het heeft de ooievaar of de goden, om mij duistere redenen, behaagd mijn wiegie (dat was trouwens geen stijfselkissie al zal het niet erg veel luxer zijn geweest) in Nederland neer te zetten en daarmee was meteen een belangrijk deel van mijn identiteit gegeven. Ik ben een Nederlander en ik heb een paspoort om dat zonodig te bewijzen.
Of ik daar nu trots op ben is weer een hele andere zaak die dan ook weer een belangrijk deel van mijn identiteit kan gaan uitmaken. De avonturen van ene mevrouw Verdonk die een politieke beweging rond dat thema trachtte te ontketenen moge ter illustratie dienen.
Mijn persoonlijke ervaringen met en gedachten over 'trots zijn op je land' zijn iets minder eenduidig dan die van genoemde tante Pollewop.
Als kind werd mij die trots, of althans vele redenen daartoe, als in die tijd te doen gebruikelijk met de paplepel ingegoten.
Toen ik mij als jongeling in de 60er jaren voor het eerst buiten onze landsgrenzen begaf, merkte ik al snel dat als Engelsen ons onderling Diets hoorde spreken zij ons vaak voor Duitsers aanzagen en velen een overduidelijke reserve naar ons toe in acht namen die als sneeuw voor de zon verdween op het moment dat het ze duidelijk werd dat je Nederlander was en vervolgens werd je overal warm onthaald. Hoewel ik mij nadrukkelijk doordrongen voelde van de aanleiding hiertoe, heb ik mij daar toch ook altijd enigszins opgelaten onder gevoeld en me weleens afgevraagd waar ik als persoon een dergelijke voorkeursbehandeling aan verdiend zou hebben. Ik heb daar overigens nooit openlijk bezwaar tegen aangetekend. Het voordeel van een identiteit die op geen enkele manier je eigen verdienste is maar wel goed in de markt ligt.
In diezelfde tijd leek er ook wel voldoende reden te zijn om als Nederlander trots te zijn op je land. We scoorden bijzonder goed in de meeste internationale ranglijsten aangaande welvaart, welzijn, gezondheid, industriële- en agrarische hoogstandjes en prestaties etcetera. Als ik dergelijke lijstjes vandaag de dag zie, lijkt het er toch op dat we op vele terreinen de top verlaten hebben. Het lijkt ook wel of ik steeds minder zie waar ik als Nederlander trots op zou kunnen/willen zijn. Met name ons imago van redelijkheid en tolerantie liep het afgelopen decennium flinke deuken op en het einde daarvan lijkt nog even niet in zicht. En als ik het huidige politieke debat en hoe dat gevoerd wordt in ons land bezie dan vervult dat mij eerder met schaamte dan met trots. Een belangrijk element daarin, het zogenoemde islamdebat is trouwens vooral ook een debat over identiteit en de(on)vrijheid om daar keuzes in te kunnen maken.
Die nationale identiteit van ons lijkt dus gevoelige snaren te kunnen raken.
Denk nog maar eens terug een paar jaar geleden toen het onze charmante en sympathieke, Argentijnse, nationale knuffelallochtoon en toekomstige koningin toch maar niet lukte om de vinger op de Nederlandse identiteit te leggen.
Maakte Máxima eens een zinnige opmerking over het onderwerp en daar begint de halve natie te steigeren en te sputteren. Moeten we het dan toch maar liever bij het koekje bij de thee houden?
Nu ben ik op grond van mijn afkomst en geschiedenis wat sterker vergroeid met mijn Nederlandse identiteit dan Máxima, wiens mening over dit onderwerp mij overigens zeer sympathiek is.
Maar als we toch wat meer duidelijkheid nodig lijken te hebben dan wil ik hier ook mijn duit wel in het zakje doen: we weten volgens mij eigenlijk dondersgoed wie en wat we zijn en je hoort ons dan ook regelmatig zeggen 'wij zijn een volk van kooplieden en dominees'.
Zelfs in een officiëel welkomswoord aan nieuwkomers wordt op blz.5 dit de nieuweling expliciet diets gemaakt.
En zo is het en niet anders! Behalve uit de klei getrokken en nog een paar andere dingen zijn we ook steeds en altijd kooplieden en dominees. Kijk maar eens goed om u heen en zie hoe opportuun en geldbelust al die bestuurders, managers, verkopers, colporteurs, berekende burgers en andere gelukszoekers zich gedragen; het zijn gewoon kooplieden in een ander jasje. En denk niet dat we gezien de ontkerkelijking een gebrek aan dominees zouden hebben; u moet niet afgaan op de bef en toga maar op de preken die u van verschillende richtingen om de oren krijgt en hoe goed wij zijn in het een ander vertellen hoe het moet.
Zo daar zijn we dan ook weer uit!
Het schijnt dat het oude gezegde dat de koopman het vaak van de dominee wint ook weer met enige regelmaat gehoord wordt. Het verschil met vroeger is wel dat we dat nu zonder blikken of blozen en niet met de minste scrupule constateren en roepen.
Mochten we het erg moeilijk met onze nationale identiteit hebben of krijgen lijkt mij de geeigende oplossing om eens wat vers bloed uit andere culturen uit te nodigen en op te nemen.
Labels:
de koopman en de dominee,
identiteit,
Máxima,
Nederland
Sunday, March 21, 2010
Identiteit; wie ben ik?(1)
Halverwege de vorige eeuw werd ik in Beverwijk geboren. In de gemeente-archieven aldaar wordt melding gemaakt van dat feit. In dat seculiere doopceel, ook wel geboorteakte genoemd, valt te lezen hoe mijn volledige naam luidt, of ik een jongen of een meisje ben, wie mijn ouders zijn en alwaar ik op welke datum en om welke tijd geboren werd. Dat laatste is wel handig als ik later op zoek naar mijzelf nog eens een astroloog zou willen raadplegen. Die wil dan namelijk een zo nauwkeurig mogelijke plaats en tijd van geboorte weten om de ascendant en nog wat van die dingen te kunnen berekenen teneinde mijn lot en/of mijn karakter bloot te kunnen leggen.
En laten we eerlijk zijn, het leven is toch eigenlijk niet veel meer dan een grote en lange zoektocht naar onszelf? Het draait allemaal om de vraag: Wie ben ik? Wie ben jij? Wie zijn wij?
Dit ben ik!
Ergens in Griekenland, dat land waarvan men zegt dat daar onze europese beschaving begon en waar het failliet van de europese munt nu een begin dreigt te nemen, ligt Delphi. En daar in Delphi bevinden zich de ruïnes van waar ooit het orakel spreekuur hield. Dat orakel moeten we helaas ten node missen maar in de wanden, van wat rest, van de tempel staat nog immer wijze raad gebeiteld zoals: "Ken u zelf" en "Alles met mate". Die laatste lijkt wel totaal vergeten of daar 'hebben we niet zoveel mee', zoals men tegenwoordig pleegt te zeggen. Die eerste vervat in de vraag wie ben ik? lijken we daarentegen bijna altijd wel op de een of andere manier mee te worstelen.
Met die vraag naar onze identiteit.
En laten we eerlijk zijn, het leven is toch eigenlijk niet veel meer dan een grote en lange zoektocht naar onszelf? Het draait allemaal om de vraag: Wie ben ik? Wie ben jij? Wie zijn wij?
Dit ben ik!
Ergens in Griekenland, dat land waarvan men zegt dat daar onze europese beschaving begon en waar het failliet van de europese munt nu een begin dreigt te nemen, ligt Delphi. En daar in Delphi bevinden zich de ruïnes van waar ooit het orakel spreekuur hield. Dat orakel moeten we helaas ten node missen maar in de wanden, van wat rest, van de tempel staat nog immer wijze raad gebeiteld zoals: "Ken u zelf" en "Alles met mate". Die laatste lijkt wel totaal vergeten of daar 'hebben we niet zoveel mee', zoals men tegenwoordig pleegt te zeggen. Die eerste vervat in de vraag wie ben ik? lijken we daarentegen bijna altijd wel op de een of andere manier mee te worstelen.
Met die vraag naar onze identiteit.
Friday, March 19, 2010
Gedragsmodificatie in mijn boekje (6)
Hoe kijk ik dan tegen gedragsmodificatie en de toepassing ervan aan?
Uit de vorige stukjes en met name het laatste moge daarvan al het een en ander gebleken zijn.
In een notedop:
Zoals gezegd denk ik om te beginnen niet dat het toepassen van gedragsmodificerende technieken per definitie gepaard hoeft te gaan met een kille of afstandelijke manipulatieve houding. (zoals bv. wel het geval was bij het befaamde experiment met 'little Albert')
Ik ben dan ook niet enthousiast over het afwijzen van gedragsmodificatie op louter emotieve of ideologische gronden, al vind ik wel dat je bezwaren van dien aard altijd serieus op hun merites moet bezien. Onderzoek en ervaring leren ons dat betreffende technieken vaak zeer effectief kunnen zijn. Vervolgens constateer ik dat vormen van en elementen uit wat gedragsmodificatie heet onderdeel van het leven van alledag zijn geworden. Daarbij zijn het aan- en afleren of het stimuleren en ontmoedigen van bepaald gedrag eenvoudigweg een integraal onderdeel van begeleiding en hulpverlening. En concludeer ik dat het dan maar beter is om een en ander bewust en verstandig toe te passen en het methodisch aan te pakken.
Bijvoorbeeld:
Systematische desensitisering of desensitisatie is behalve een aardige 'tongue twister' ook nog een beproefde techniek uit de gedragstherapie.
Joseph Wolpe komt de eer toe deze techniek op de therapeutische kaart gezet te hebben. Het is een van de meest toegepaste vormen van gedragsmodificatie uit de gedragstherapie; soms ter ondersteuning van verdere doelen en in geval van een fobie vormt het veelal de kern van of is gewoon de behandeling op zich.
Eerder schreef ik over Joseph LeDoux, de amygdala en de vecht-vluchtrespons en veel van die nieuwe kennis is als verfijning en/of verdieping relevant voor ons begrip en de behandeling van fobieën en angststoornissen, maar dat terzijde.
Volgens mij laat het basisprincipe van systematische desensitisatie zich goed en helder begrijpen en in mijn ervaring is het in vele mogelijke variaties en situaties toepasbaar. Het hoeft ook geenszins belastend te zijn en vraagt alleen wat gerichte aandacht en gezond verstand.
Laat ik ter illustratie eens een geheel denkbeeldig voorbeeld uit de lucht grijpen:
Stel, mij wordt een cliënt toevertouwd die ik op een dagelijkse wandeling van A naar B moet begeleiden met de instructie om daarbij altijd straat C te vermijden. Dan zou ik om te beginnen willen weten waarom we die straat C zouden moeten vermijden. (geloof me, er zijn ook mensen die liever braaf doen wat er gezegd wordt zonder iets te vragen)
Als ik daarop verneem dat er in de betreffende straat een zebrapad ligt en deze cliënt gewoonlijk onrustig tot lichtelijk panisch wordt bij de aanblik van zebrapad dan wil ik daar meer van weten of dat ook zelf wel eens zien. Ik zou bv. Een route kiezen waarop we het zebrapad wel. maar kort en op afstand. zien en als dat goed gaat dat enige keren herhalen. En vervolgens de aandacht afleidend geleidelijk aan in stappen er dichter bij zien te komen zodanig dat de spanning niet overmatig wordt.
Nu ik dit zo neerzet denk ik, zoiets zal toch iedereen begrijpen en aanvoelen en het is toch niet meer dan een voorbeeld of variatie van iets dat vele verstandige ouders en opvoeders dagelijks in de praktijk brengen.
En veelal zal de toepassing van systematische desensitisatie een probleem doen verdwijnen of de scherpe kantjes er afhalen zodat je je aandacht kunt richten op overblijvende hardnekkigere kwesties.
Het gaat bij gedragsmodificatie dus allemaal over prikkels..prikkels...en nog eens prikkels..met een dure term ook wel stimuli genoemd. Je hoort in ons werk al gauw: veel te veel prikkels... of ...heeft een prikkelarme omgeving nodig. En dat is ook vaak zo maar niet altijd. Er is ook een ondergrens. Het is net zo als met het evenwicht tussen ondervagen en overvragen. De juiste vraag luidt altijd: welke prikkel op welk moment, in welke situatie en in welke dosering?
Een ander voorbeeld dat ik niet uit de lucht maar uit mijn herinnering haal:
Op mijn werk was er een rustruimte met twee bedden door een tussenschot gescheiden waar niet direct buitenlicht in scheen, maar slechts indirect wat licht door een klein bovenlicht naar binnen kwam. De muren waren egaal crèmekleurig en leverde met het summiere licht een onbestemde schemersfeer op.
Iemand stelde op enig moment voor om de ruimte wat op te frissen met wat likken verf en iets leuks op de muur. Daarop ontstond wat discussie onder de collega's of dat wel kon want een rustruimte hoort toch zo prikkelarm mogelijk te zijn. De verf kwam toch op de muur en verbeeldde eenvoudig maar duidelijk een soort lambrizering en drie raampjes met de obligate gordijntjes en plantje in pastelkleuren. Vreemd genoeg (of juist niet?) knapte de ruimte hier enorm van op en straalde ook veel meer rust uit.
Niet zo vreemd dus want we hadden hier met een ondergrens of een gebrek aan duidelijke prikkels te maken. Het menselijk brein wil altijd chocola van de omgeving en inkomende stimuli kunnen maken en op een heel basaal niveau lukte dat aanvankelijk niet goed en in de nieuwe situatie heeft het oog een lijn om te volgen en rustpunten gekregen.
Het is zo'n beetje hetzelfde als wat er bij een goede foto of een goed schilderij gebeurt; een goede compositie zorgt er voor dat het oog geleid wordt en rust vind binnen de lijst.
Mag dit dan wel gedragsmodificatie heten of is het gewoon niet meer dan het structureren van de omgeving? Volgens mij is dat hier hetzelfde omdat beiden eenzelfde of vergelijkbaar doel nastreven en de sleutel daartoe ook eenzelfde is nl. een causaal verband tussen stimulus en respons.
Tot zover deze twee voorbeelden en meteen maar een punt achter het hele onderwerp gezet, want ik dreig wat breedsprakig te worden en begin er steeds meer bij te bedenken.
Reacties en meningen van collega-werkers in de zorg zijn wederom zeer welkom.
<vorige
GT en gedragsmodificatie >>
Uit de vorige stukjes en met name het laatste moge daarvan al het een en ander gebleken zijn.
In een notedop:
Zoals gezegd denk ik om te beginnen niet dat het toepassen van gedragsmodificerende technieken per definitie gepaard hoeft te gaan met een kille of afstandelijke manipulatieve houding. (zoals bv. wel het geval was bij het befaamde experiment met 'little Albert')
Ik ben dan ook niet enthousiast over het afwijzen van gedragsmodificatie op louter emotieve of ideologische gronden, al vind ik wel dat je bezwaren van dien aard altijd serieus op hun merites moet bezien. Onderzoek en ervaring leren ons dat betreffende technieken vaak zeer effectief kunnen zijn. Vervolgens constateer ik dat vormen van en elementen uit wat gedragsmodificatie heet onderdeel van het leven van alledag zijn geworden. Daarbij zijn het aan- en afleren of het stimuleren en ontmoedigen van bepaald gedrag eenvoudigweg een integraal onderdeel van begeleiding en hulpverlening. En concludeer ik dat het dan maar beter is om een en ander bewust en verstandig toe te passen en het methodisch aan te pakken.
Bijvoorbeeld:
Systematische desensitisering of desensitisatie is behalve een aardige 'tongue twister' ook nog een beproefde techniek uit de gedragstherapie.
Joseph Wolpe komt de eer toe deze techniek op de therapeutische kaart gezet te hebben. Het is een van de meest toegepaste vormen van gedragsmodificatie uit de gedragstherapie; soms ter ondersteuning van verdere doelen en in geval van een fobie vormt het veelal de kern van of is gewoon de behandeling op zich.
Eerder schreef ik over Joseph LeDoux, de amygdala en de vecht-vluchtrespons en veel van die nieuwe kennis is als verfijning en/of verdieping relevant voor ons begrip en de behandeling van fobieën en angststoornissen, maar dat terzijde.
Volgens mij laat het basisprincipe van systematische desensitisatie zich goed en helder begrijpen en in mijn ervaring is het in vele mogelijke variaties en situaties toepasbaar. Het hoeft ook geenszins belastend te zijn en vraagt alleen wat gerichte aandacht en gezond verstand.
Laat ik ter illustratie eens een geheel denkbeeldig voorbeeld uit de lucht grijpen:
Stel, mij wordt een cliënt toevertouwd die ik op een dagelijkse wandeling van A naar B moet begeleiden met de instructie om daarbij altijd straat C te vermijden. Dan zou ik om te beginnen willen weten waarom we die straat C zouden moeten vermijden. (geloof me, er zijn ook mensen die liever braaf doen wat er gezegd wordt zonder iets te vragen)
Als ik daarop verneem dat er in de betreffende straat een zebrapad ligt en deze cliënt gewoonlijk onrustig tot lichtelijk panisch wordt bij de aanblik van zebrapad dan wil ik daar meer van weten of dat ook zelf wel eens zien. Ik zou bv. Een route kiezen waarop we het zebrapad wel. maar kort en op afstand. zien en als dat goed gaat dat enige keren herhalen. En vervolgens de aandacht afleidend geleidelijk aan in stappen er dichter bij zien te komen zodanig dat de spanning niet overmatig wordt.
Nu ik dit zo neerzet denk ik, zoiets zal toch iedereen begrijpen en aanvoelen en het is toch niet meer dan een voorbeeld of variatie van iets dat vele verstandige ouders en opvoeders dagelijks in de praktijk brengen.
En veelal zal de toepassing van systematische desensitisatie een probleem doen verdwijnen of de scherpe kantjes er afhalen zodat je je aandacht kunt richten op overblijvende hardnekkigere kwesties.
Het gaat bij gedragsmodificatie dus allemaal over prikkels..prikkels...en nog eens prikkels..met een dure term ook wel stimuli genoemd. Je hoort in ons werk al gauw: veel te veel prikkels... of ...heeft een prikkelarme omgeving nodig. En dat is ook vaak zo maar niet altijd. Er is ook een ondergrens. Het is net zo als met het evenwicht tussen ondervagen en overvragen. De juiste vraag luidt altijd: welke prikkel op welk moment, in welke situatie en in welke dosering?
Een ander voorbeeld dat ik niet uit de lucht maar uit mijn herinnering haal:
Op mijn werk was er een rustruimte met twee bedden door een tussenschot gescheiden waar niet direct buitenlicht in scheen, maar slechts indirect wat licht door een klein bovenlicht naar binnen kwam. De muren waren egaal crèmekleurig en leverde met het summiere licht een onbestemde schemersfeer op.
Iemand stelde op enig moment voor om de ruimte wat op te frissen met wat likken verf en iets leuks op de muur. Daarop ontstond wat discussie onder de collega's of dat wel kon want een rustruimte hoort toch zo prikkelarm mogelijk te zijn. De verf kwam toch op de muur en verbeeldde eenvoudig maar duidelijk een soort lambrizering en drie raampjes met de obligate gordijntjes en plantje in pastelkleuren. Vreemd genoeg (of juist niet?) knapte de ruimte hier enorm van op en straalde ook veel meer rust uit.
Niet zo vreemd dus want we hadden hier met een ondergrens of een gebrek aan duidelijke prikkels te maken. Het menselijk brein wil altijd chocola van de omgeving en inkomende stimuli kunnen maken en op een heel basaal niveau lukte dat aanvankelijk niet goed en in de nieuwe situatie heeft het oog een lijn om te volgen en rustpunten gekregen.
Het is zo'n beetje hetzelfde als wat er bij een goede foto of een goed schilderij gebeurt; een goede compositie zorgt er voor dat het oog geleid wordt en rust vind binnen de lijst.
Mag dit dan wel gedragsmodificatie heten of is het gewoon niet meer dan het structureren van de omgeving? Volgens mij is dat hier hetzelfde omdat beiden eenzelfde of vergelijkbaar doel nastreven en de sleutel daartoe ook eenzelfde is nl. een causaal verband tussen stimulus en respons.
Tot zover deze twee voorbeelden en meteen maar een punt achter het hele onderwerp gezet, want ik dreig wat breedsprakig te worden en begin er steeds meer bij te bedenken.
Reacties en meningen van collega-werkers in de zorg zijn wederom zeer welkom.
<vorige
GT en gedragsmodificatie >>
Monday, March 15, 2010
Gedragsmodificatie, hoe gaat dat dan in de praktijk?(5)
De vraag wordt dan uiteraard hoe de hiervoor globaal aangestipte theorie zich verhoudt tot de praktijk. Ik zou dat zo niet weten en ben benieuwd of er mensen zijn die menen zicht te hebben op of uitgesproken ideeën hebben over de actuele stand van zaken in de gehandicaptenzorg wat betreft de toepassing van gedragsmodificerende technieken en de aard daarvan.
Ik heb daar natuurlijk wel wat gedachten over en wat vragen bij; hier een paar losse flarden daarvan.
Zoals ik al opmerkte (4) hoor ik in tegenstelling tot bv. 25 jaar geleden de term gedragsmodificatie of aanverwante termen uit het behavioristische vocabulair, zoals bekrachtiger, extinctie of vermijdingsgedrag om maar een paar dwarsstraten te noemen, nauwelijks meer vallen. Wel hoor ik met enige regelmaat over beloningen en/of beloningsystemen spreken.
Een geformaliseerd beloningsysteem staat dan wel bekend als Token Economy.
Het onderwerp gedragsmodificatie lijkt zo op het eerste gezicht toch niet gebukt te gaan onder een ernstig gebrek aan belangstelling. Als je 'googled' op behavioural therapy of behavioral therapy krijg je zo'n 10 en 14 miljoen hits en gedragstherapie en gedrags modificatie leveren er zo'n 140 en 260 duizend op.
De betreffende zoekresultaten verwijzen dan merendeels naar websites over psychotherapie en boeken of artikelen over het onderwerp en in wat mindere mate gaat het over onderwijs en opvoeding, mangement en organisatie, gehandicaptenzorg en nog wat andere zaken.
Op veel van dergelijke sites worden de zegeningen en de effectiviteit van met name de cognitieve gedragstherapie in vele toonaarden bezongen.
Het bevreemd mij dan toch enigszins dat ik binnen mijn werkveld, de zorg aan mensen met een verstandelijke beperking, zo weinig hoor over of merk van een gestructureerde, methodische toepassing van gedragsmodificerende technieken. Of van gesprek of discussie daarover of bijscholing cq instructie daarin.
Als ik eens tracht te bedenken wat de oorzaak van een dergelijke radiostilte over dit onderwerp kan zijn, ben ik geneigd te denken aan veranderende visies op de verstandelijk gehandicapte mens en op de zorg aan en bejegening van die mens. De vigerende mensbeelden zijn mede onder invloed van de humanistische psychologie en het denken in termen van universele mensenrechten de laatste decennia toch duidelijk veranderd en daarmee ook opvattingen over hoe met elkaar om te gaan.
Het lijkt me niet onwaarschijnlijk dat deze recentere mensbeelden en opvattingen, die zich misschien wel laten vangen in de kreet 'recht op ontplooiing en eigen keuzes', zich in de hoofden van mensen wat moeilijk laten vereningen met het aureool van reductionisme en/of kille afstandelijkheid dat het behaviorisme aankleeft (2) en de vaak wat ongemakkelijke ethische vragen die het pleegt op te roepen. Dat het zogezegd een vorm van cognitieve dissonantie oproept waarbij we de minder makkelijke kant van het verhaal liever niet zien en onder het tapijt vegen.
Zie in dit verband ook met name blz. 116 en 117 van deze verder overigens ook zeer lezenswaardige these: Buigen of barsten van Henk Beltman.
Mocht bovenstaande daadwerkelijk (deels) de verklaring vormen voor de minieme ruchtbaarheid die aan het fenomeen gedragsmodificatie wordt gegeven in ons werkveld, dan lijkt me dat een weinig gelukkige toestand.
Omdat ik zoals eerder betoogd (2) meen dat veel ideeën en noties uit de theorie van de gedragsmodificatie inmiddels hoe dan ook eigen zijn aan onze 'common sense'- of onze huis-tuin-en-keuken opvattingen.
Omdat we in dit werk nu eenmaal per definitie bezig zijn met vragen als: wat zien we als gewenst gedrag en wat als ongewenst gedrag en hoe kunnen we en/of willen we dat in een bepaalde richting sturen.
Kortom wij hanteren in ons werk sowieso allerlei vormen van gedragsmodificatie of we ons dat nu bewust zijn of leuk vinden of niet. Zoals mooi verwoord in deze beschrijving bij dit boek van M.Baadsgaard.
En dan denk ik laten we ons daar dan ook van bewust zijn en weten wat we doen zodat we het zo goed mogelijk kunnen doen.
Bovendien denk ik dat iets als een ontplooiingsgedachte, ondersteuningsidee of ontwikkelingsmodel en toepassingen van gedragsmodificatie elkaar niet per definitie hoeven te bijten maar elkaar wel degelijk kunnen aanvullen.
<vorige - volgende>
Ik heb daar natuurlijk wel wat gedachten over en wat vragen bij; hier een paar losse flarden daarvan.
Zoals ik al opmerkte (4) hoor ik in tegenstelling tot bv. 25 jaar geleden de term gedragsmodificatie of aanverwante termen uit het behavioristische vocabulair, zoals bekrachtiger, extinctie of vermijdingsgedrag om maar een paar dwarsstraten te noemen, nauwelijks meer vallen. Wel hoor ik met enige regelmaat over beloningen en/of beloningsystemen spreken.
Een geformaliseerd beloningsysteem staat dan wel bekend als Token Economy.
Het onderwerp gedragsmodificatie lijkt zo op het eerste gezicht toch niet gebukt te gaan onder een ernstig gebrek aan belangstelling. Als je 'googled' op behavioural therapy of behavioral therapy krijg je zo'n 10 en 14 miljoen hits en gedragstherapie en gedrags modificatie leveren er zo'n 140 en 260 duizend op.
De betreffende zoekresultaten verwijzen dan merendeels naar websites over psychotherapie en boeken of artikelen over het onderwerp en in wat mindere mate gaat het over onderwijs en opvoeding, mangement en organisatie, gehandicaptenzorg en nog wat andere zaken.
Op veel van dergelijke sites worden de zegeningen en de effectiviteit van met name de cognitieve gedragstherapie in vele toonaarden bezongen.
Het bevreemd mij dan toch enigszins dat ik binnen mijn werkveld, de zorg aan mensen met een verstandelijke beperking, zo weinig hoor over of merk van een gestructureerde, methodische toepassing van gedragsmodificerende technieken. Of van gesprek of discussie daarover of bijscholing cq instructie daarin.
Als ik eens tracht te bedenken wat de oorzaak van een dergelijke radiostilte over dit onderwerp kan zijn, ben ik geneigd te denken aan veranderende visies op de verstandelijk gehandicapte mens en op de zorg aan en bejegening van die mens. De vigerende mensbeelden zijn mede onder invloed van de humanistische psychologie en het denken in termen van universele mensenrechten de laatste decennia toch duidelijk veranderd en daarmee ook opvattingen over hoe met elkaar om te gaan.
Het lijkt me niet onwaarschijnlijk dat deze recentere mensbeelden en opvattingen, die zich misschien wel laten vangen in de kreet 'recht op ontplooiing en eigen keuzes', zich in de hoofden van mensen wat moeilijk laten vereningen met het aureool van reductionisme en/of kille afstandelijkheid dat het behaviorisme aankleeft (2) en de vaak wat ongemakkelijke ethische vragen die het pleegt op te roepen. Dat het zogezegd een vorm van cognitieve dissonantie oproept waarbij we de minder makkelijke kant van het verhaal liever niet zien en onder het tapijt vegen.
Zie in dit verband ook met name blz. 116 en 117 van deze verder overigens ook zeer lezenswaardige these: Buigen of barsten van Henk Beltman.
Mocht bovenstaande daadwerkelijk (deels) de verklaring vormen voor de minieme ruchtbaarheid die aan het fenomeen gedragsmodificatie wordt gegeven in ons werkveld, dan lijkt me dat een weinig gelukkige toestand.
Omdat ik zoals eerder betoogd (2) meen dat veel ideeën en noties uit de theorie van de gedragsmodificatie inmiddels hoe dan ook eigen zijn aan onze 'common sense'- of onze huis-tuin-en-keuken opvattingen.
Omdat we in dit werk nu eenmaal per definitie bezig zijn met vragen als: wat zien we als gewenst gedrag en wat als ongewenst gedrag en hoe kunnen we en/of willen we dat in een bepaalde richting sturen.
Kortom wij hanteren in ons werk sowieso allerlei vormen van gedragsmodificatie of we ons dat nu bewust zijn of leuk vinden of niet. Zoals mooi verwoord in deze beschrijving bij dit boek van M.Baadsgaard.
En dan denk ik laten we ons daar dan ook van bewust zijn en weten wat we doen zodat we het zo goed mogelijk kunnen doen.
Bovendien denk ik dat iets als een ontplooiingsgedachte, ondersteuningsidee of ontwikkelingsmodel en toepassingen van gedragsmodificatie elkaar niet per definitie hoeven te bijten maar elkaar wel degelijk kunnen aanvullen.
<vorige - volgende>
Saturday, March 13, 2010
Gedragstherapie, theorie in beweging (4)
Modes en rages komen en gaan en blijven elkaar steeds maar opvolgen. Zo gaat het ook met wetenschappelijke modes, modellen en paradigma's. Zij het dat de aflossing van de wacht daar doorgaans gelukkig wat minder snel plaatsgrijpt dan in de kledingbranche.
Nu is het in de sociale wetenschappen natuurlijk zo dat de theorieën en modellen verondersteld worden de werkelijkheid zodanig te beschrijven en te verhelderen dat ze aanwijzingen en richtlijnen voor ons handelen in de praktijk opleveren.
Hoe sterk en strak die relatie theorie-praktisch handelen in geval van de gedragstherapie is daar zouden de meningen wel eens over kunnen verschillen. (misschien moet iemand daar eens een functionele analyse van het type S-R op los laten)
De theorie achter de gedragstherapie lijkt aan nogal wat variatie, beweging en perspectiefwisselingen onderhevig te zijn geweest.
Bij mijn weten zijn nogal altijd de handboeken bij uitstek voor het nederlandse taalgebied over gedragstherapie en de ontwikkeling ervan:
Inleiding tot de gedragstherapie door J.W.G. Orlemans e.a. (zie boekbespreking)
en
Gedragstherapie met kinderen en jeugdigen door J. M. Cladder
waarin naast de nodige theoretisch uiteenzettingen ook de actuele praktijk hier ter lande belicht wordt. Ik moet me behelpen met de edities van een kwart eeuw terug en ben dus niet meer up-to-date.
Het theoretische basisschema van de aanstichters van de gedragstherapie nl. de behavioristen was: S-R waarbij S voor stimulus en R voor respons staat. Vervolgens wordt dit schema door sommigen uitgebreid tot S-O-R waarbij O aanvankelijk staat voor organisme en veelal als een 'black box' beschouwd wordt.
Thorndike, die geldt als de ontdekker van het operante conditioneren, poneert zijn 'law of effect' en daarmee de komt aandacht op de technieken van 'shaping' van gedrag. Drie andere belangrijke namen m.b.t. de ontwikkeling en de verspreiding van de gedragstherapie zijn B.F. Skinner, Joseph Wolpe en Hans Eysenck.
De O gaat mettertijd geleidelijk aan ook voor mentale processen staan. Met dat het cognitivisme het leidende paradigma in de psychologie wordt dit ook theoretisch onderbouwd en voorgeschreven.
Gedragstherapie gaat nu veelal cognitieve gedragstherapie heten.
Google maar eens op 'gedragstherapie' en zie hoe vaak je 'cognitieve' leest; de naam van de beroepsvereniging van gedragstherapeuten spreekt wat dat betreft voor zich.
Wat ooit Radical behaviorism heette heeft zich inmiddels ontwikkeld en is omgedoopt tot 'Behavior analysis'.
In ons land was het vooral René Diekstra die hier de Rationeel-Emotieve-Therapie (RET) van Albert Ellis introduceerde en bekendheid gaf.
De grondgedachte van RET is dat het meestal niet de aard van de problemen die we ondervinden zelf is die ons psychisch ontregelt maar het vaak onze irrationele opvattingen over en onrealistische kijk op het een en ander zijn die ons in de weg zitten.
Het basisschema is hier ABC waarbij A voor activating event staat, B voor belief en C voor consequenties.
Naast een functie- en/of betekenisanalyse van het probleem stelt men ook vaak een zgn. holistische theorie op om het probleem in een bredere context met andere probleemgebieden, persoonlijke geschiedenis, persoonlijkheidskenmerken e.d. te plaatsen.
De cognitieve gedragstherapie wordt wel de tweede generatie gedragstherapie genoemd om het te onderscheiden van de puur behavioristisch geïnspireerde stroming.
CGT is meest verspreide therapierichting in ons land, wordt alom aangeprezen om de effectiviteit en wetenschappelijke status en is nu zelfs beschikbaar voor dummies.
Een en ander bij elkaar googlelend en lezend stuit ik lichtelijk verbaasd op de zgn. derde generatie gedragstherapie.
Deze kan vanwege de inherente wijsheid ervan al bijna ongezien op enige sympathie van mijn kant rekenen, maar ik vrees dat ik er in mijn werk weinig mee zal kunnen aanvangen.
Hier vormt mindfulness waar ik in een ander verband al eens eerder melding van maakte een hoofdrol. Het was mij bekend dat GGZ cursussen op dit terrein aanbood, maar niet dat het al als een volwaardige stroming in of vorm van gedragstherapie wordt aangemerkt.
Wie had ooit kunnen denken dat de gedragstherapie zich in een dergelijke richting zou kunnen ontwikkelen en bij het boeddhisme te rade zou moeten gaan om het raadsel mens te doorgronden. En dat meditatie ooit de functionele analyse zou kunnen vervangen.
Ik zou dat nooit zomaar bedacht kunnen hebben en volgens mij ene Watson al zeker niet.
Tja, Brederoo zei het altijd al: 't kan verkeren!
De theorie achter wat gedragstherapie heet geeft zo toch in de loop der tijd aardig wat verschuiving en variatie te zien. In de praktijk zal de soep vast wel wat minder heet gegeten worden dan hij theoretisch opgediend wordt.
Toen ik in 1980 in de gehandicaptenzorg (die toen ook nog vaak de zwakzinnigenzorg genoemd werd) ging werken hoorde je daar alom de term 'gedragsmodificatie' vallen.
Een woord dat ik zelden of nooit meer op het werk of door collega's gebruiken; ik kan me althans zo niet heugen wanneer dat voor het laatst het geval was.
<vorige - volgende>
Nu is het in de sociale wetenschappen natuurlijk zo dat de theorieën en modellen verondersteld worden de werkelijkheid zodanig te beschrijven en te verhelderen dat ze aanwijzingen en richtlijnen voor ons handelen in de praktijk opleveren.
Hoe sterk en strak die relatie theorie-praktisch handelen in geval van de gedragstherapie is daar zouden de meningen wel eens over kunnen verschillen. (misschien moet iemand daar eens een functionele analyse van het type S-R op los laten)
De theorie achter de gedragstherapie lijkt aan nogal wat variatie, beweging en perspectiefwisselingen onderhevig te zijn geweest.
Bij mijn weten zijn nogal altijd de handboeken bij uitstek voor het nederlandse taalgebied over gedragstherapie en de ontwikkeling ervan:
Inleiding tot de gedragstherapie door J.W.G. Orlemans e.a. (zie boekbespreking)
en
Gedragstherapie met kinderen en jeugdigen door J. M. Cladder
waarin naast de nodige theoretisch uiteenzettingen ook de actuele praktijk hier ter lande belicht wordt. Ik moet me behelpen met de edities van een kwart eeuw terug en ben dus niet meer up-to-date.
Het theoretische basisschema van de aanstichters van de gedragstherapie nl. de behavioristen was: S-R waarbij S voor stimulus en R voor respons staat. Vervolgens wordt dit schema door sommigen uitgebreid tot S-O-R waarbij O aanvankelijk staat voor organisme en veelal als een 'black box' beschouwd wordt.
Thorndike, die geldt als de ontdekker van het operante conditioneren, poneert zijn 'law of effect' en daarmee de komt aandacht op de technieken van 'shaping' van gedrag. Drie andere belangrijke namen m.b.t. de ontwikkeling en de verspreiding van de gedragstherapie zijn B.F. Skinner, Joseph Wolpe en Hans Eysenck.
De O gaat mettertijd geleidelijk aan ook voor mentale processen staan. Met dat het cognitivisme het leidende paradigma in de psychologie wordt dit ook theoretisch onderbouwd en voorgeschreven.
Gedragstherapie gaat nu veelal cognitieve gedragstherapie heten.
Google maar eens op 'gedragstherapie' en zie hoe vaak je 'cognitieve' leest; de naam van de beroepsvereniging van gedragstherapeuten spreekt wat dat betreft voor zich.
Wat ooit Radical behaviorism heette heeft zich inmiddels ontwikkeld en is omgedoopt tot 'Behavior analysis'.
In ons land was het vooral René Diekstra die hier de Rationeel-Emotieve-Therapie (RET) van Albert Ellis introduceerde en bekendheid gaf.
De grondgedachte van RET is dat het meestal niet de aard van de problemen die we ondervinden zelf is die ons psychisch ontregelt maar het vaak onze irrationele opvattingen over en onrealistische kijk op het een en ander zijn die ons in de weg zitten.
Het basisschema is hier ABC waarbij A voor activating event staat, B voor belief en C voor consequenties.
Naast een functie- en/of betekenisanalyse van het probleem stelt men ook vaak een zgn. holistische theorie op om het probleem in een bredere context met andere probleemgebieden, persoonlijke geschiedenis, persoonlijkheidskenmerken e.d. te plaatsen.
De cognitieve gedragstherapie wordt wel de tweede generatie gedragstherapie genoemd om het te onderscheiden van de puur behavioristisch geïnspireerde stroming.
CGT is meest verspreide therapierichting in ons land, wordt alom aangeprezen om de effectiviteit en wetenschappelijke status en is nu zelfs beschikbaar voor dummies.
Een en ander bij elkaar googlelend en lezend stuit ik lichtelijk verbaasd op de zgn. derde generatie gedragstherapie.
Deze kan vanwege de inherente wijsheid ervan al bijna ongezien op enige sympathie van mijn kant rekenen, maar ik vrees dat ik er in mijn werk weinig mee zal kunnen aanvangen.
Hier vormt mindfulness waar ik in een ander verband al eens eerder melding van maakte een hoofdrol. Het was mij bekend dat GGZ cursussen op dit terrein aanbood, maar niet dat het al als een volwaardige stroming in of vorm van gedragstherapie wordt aangemerkt.
Wie had ooit kunnen denken dat de gedragstherapie zich in een dergelijke richting zou kunnen ontwikkelen en bij het boeddhisme te rade zou moeten gaan om het raadsel mens te doorgronden. En dat meditatie ooit de functionele analyse zou kunnen vervangen.
Ik zou dat nooit zomaar bedacht kunnen hebben en volgens mij ene Watson al zeker niet.
Tja, Brederoo zei het altijd al: 't kan verkeren!
De theorie achter wat gedragstherapie heet geeft zo toch in de loop der tijd aardig wat verschuiving en variatie te zien. In de praktijk zal de soep vast wel wat minder heet gegeten worden dan hij theoretisch opgediend wordt.
Toen ik in 1980 in de gehandicaptenzorg (die toen ook nog vaak de zwakzinnigenzorg genoemd werd) ging werken hoorde je daar alom de term 'gedragsmodificatie' vallen.
Een woord dat ik zelden of nooit meer op het werk of door collega's gebruiken; ik kan me althans zo niet heugen wanneer dat voor het laatst het geval was.
<vorige - volgende>
Thursday, March 11, 2010
Het behaviorisme als paradigma (3)
Sinds Thomas Kuhn in 1962 zijn The Structure of Scientific Revolutions publiceerde is het gebruikelijk om van een paradigma te spreken als zijnde het samenhangende en moverende stelsel van vooronderstellingen, theorieën en modellen waarmee men binnen een bepaalde discipline of stroming de werkelijkheid pleegt te benaderen.
Een halve eeuw daarvoor was het het project van het behaviorisme om avant la lettre het nieuwe paradigma van de psychologie of misschien hier wel juister gezegd de gedragswetenschap te formuleren.
De pretenties en ambities van het behaviorisme waren groot en zo ook de opmars als dominante stroming binnen de psychologie.
Doel en methode laten zich kernachtig samenvatten als de zoektocht naar de functionele en causale verbanden tussen S en R, waarbij S staat voor stimuli of omgevingsinvloeden en R staat voor respons, reactie ofwel gedrag.
En de paradigmatische kern of de onderliggende en alom aanwezige basisstelling luidt dat: alle gedrag is aangeleerd.
Tot in zijn uiterste consequenties doorgedacht kan een dergelijke radicale stelling al gauw problematisch of grotesk worden. Is bv. onze ademhaling dan ook aangeleerd gedrag en middels leren te beïnvloeden? Het lijkt er toch eerder op dat moeder natuur en onze aangeboren aanleg deze functie in principe prima geregeld heeft en we de omgeving echt niet hoeven te manipuleren om dit vlot te laten verlopen.
En hoe verwerven wij taal?
In 1957 verscheen Syntactic Structures van de hand van Noam Chomsky.
In datzelfde jaar verscheen Verbal Behavior van de hand van B.F. Skinner en in 1959 verscheen daar een kritiek op van Noam Chomsky. Hierin betoogde deze aanstichter van de transformationele taalkunde op overtuigende wijze dat de taal een diepte- en een oppervlaktestructuur kent; en dat die dieptestructuur wijst op of in feite een vorm is van aangeboren kennis waardoor wij allen begiftigd zijn met het vermogen of de aanleg om ongeacht welke taal dan ook te verwerven.
Volgens velen werd in en door deze discussie het lot van een behavioristische theorie over taalverwerving beslist en kon deze voorgoed naar de vergetelheid worden verwezen. Daarbij luidde het tevens de cognitieve wending in en daarmee het einde van de behavioristische theorie als leidend paradigma binnen de psychologie.
Daarmee leek het erop dat bovengenoemde discussie over taalverwerving beslist en teneinde was.
Dat is hij dus allerminst al zul je er weinig meer over in de krant lezen; inmiddels komt uit behavioristische hoek, als variatie en voortzetting van Skinners ideeën, de Relational Frame Theory.
Ook in allerlei andere vraagstukken komen argumenten van behavioristen overigens regelmatig terug; voor een gedegen doch leesbare verhandeling over wat voors en tegens met de nodige nuance op een rijtje gezet zie: Behaviorism
Hoe dan ook binnen de psychologie was de dominantie van het behaviorisme ten einde en werd die plaats ingenomen door het cognitivisme.
In de filosofie zien we vergelijkbare tendenzen en bewegingen (zie bv. Emoties en rationaliteit revisited van Heleen Pott in Wijsgerig perspectief 2003, nr 2). In dit artikel wordt, zoals overigens van vele kanten te vernemen valt, ook opgemerkt dat het nu geldende paradigma wankelt:
Op een geheel ander niveau hoor je her en der nogal eens bezorgde geluiden over de overmaat aan oplaaiende irrationele emoties, korte lontjes e.d.; voor een wat andere en optimistischere kijk op dergelijke cultureel-maatschappelijke bewegingen zie: culturele omslag
Dat het behaviorisme in wetenschapfilosofische zin veel aan geloofwaardigheid heeft in moeten boeten mede door haar radicale positie in het nature-nurture-debat zal niemand vandaag-de-dag verbazen. Zie hoe het evolutie-denken in navolging van Darwin en medestanders alom ingeburgerd is geraakt en zie de aard van de belangstelling voor de ontrafeling van het menselijk genoom en andere algemene opvattingen waarin het belang van aanleg en erfelijkheid onderstreept worden.
Het paradigma dat alle gedrag aangeleerd is met de stilzwijgende implicatie dat elk gewenst gedrag ook aan te leren zou zijn lijkt te hebben afgedaan.
Zelf vind ik ook dat het behavioristische paradigma niet de juiste of omvattende basis voor de psychologie kan zijn omdat ik meen dat de meest fundamentele vraag van de psychologie de vraag naar de aard en het wezen van het menselijk bewustzijn is of hoort te zijn. Een vraag waar we mijns inziens nooit een klip-en-klaar antwoord op zullen krijgen, maar waar wel alle andere vragen uit de psychologie op de een of andere manier verband mee moeten houden.
En de orthodoxe behavioristen lijken vragen over het bewustzijn nu juist als irrelevante ruis bewust uit te bannen. (hetgeen opzichzelf een leuke paradox kan opleveren)
Dat ik het niet als bevredigend paradigma onderschrijf betekent overigens niet dat ik de vragen en bevindingen die het behaviorisme opgeleverd hebben als onzin zou afdoen of niet als waardevolle kennis beschouw.
Wat op zijn minst opvallend en merkwaardig mag heten wanneer we kijken naar de meer uitgesproken aannamen en uitgangspunten van het behaviorisme, is hoe totaal verschillend die in verschillende tijden en situaties gewaardeerd kan worden.
Als ik zo op mijn eigen herinnering afga dan is het toch zo dat de meeste mensen, mijzelve incluis, ofwel ronduit negatief waren over of toch minstens wat bedenkingen hadden tegen het mechanistische of reductionistische karakter van die uitgangspunten. En ook als men in de praktijk operante conditionering toepaste en onderschreef vanwege het gewenste effect werd er toch veelal ook enige afkeer van de theorie erachter geuit. We spreken dan over de heersende mentaliteit van zo'n tien, twintig en dertig jaar geleden in Nederland.
Vreemd genoeg werden diezelfde uitgangspunten een aantal decennia daarvoor zeker niet altijd als mechanistisch en beperkend ervaren; juist de maakbaarheidsgedachte werd als uitermate positief ervaren. Men zag er ook nieuwe mogelijkheden voor een beter toekomst in.
Zo komt Skinner in 1948 met de utopische roman Walden Two , waarin hij een experimentele gemeenschap beschrijft waar menige socialistische, progressieve of groene politieke partij heden ten dage nog nauwelijks van durft te dromen. Deze roman is zelfs de inspiratie geweest voor de daadwerkelijk gestichte en bestaande communiteit Twin Oaks.
'T kan verkeren wist Brederoo reeds.
<vorige - volgende>
.
Een halve eeuw daarvoor was het het project van het behaviorisme om avant la lettre het nieuwe paradigma van de psychologie of misschien hier wel juister gezegd de gedragswetenschap te formuleren.
De pretenties en ambities van het behaviorisme waren groot en zo ook de opmars als dominante stroming binnen de psychologie.
Doel en methode laten zich kernachtig samenvatten als de zoektocht naar de functionele en causale verbanden tussen S en R, waarbij S staat voor stimuli of omgevingsinvloeden en R staat voor respons, reactie ofwel gedrag.
En de paradigmatische kern of de onderliggende en alom aanwezige basisstelling luidt dat: alle gedrag is aangeleerd.
Tot in zijn uiterste consequenties doorgedacht kan een dergelijke radicale stelling al gauw problematisch of grotesk worden. Is bv. onze ademhaling dan ook aangeleerd gedrag en middels leren te beïnvloeden? Het lijkt er toch eerder op dat moeder natuur en onze aangeboren aanleg deze functie in principe prima geregeld heeft en we de omgeving echt niet hoeven te manipuleren om dit vlot te laten verlopen.
En hoe verwerven wij taal?
In 1957 verscheen Syntactic Structures van de hand van Noam Chomsky.
In datzelfde jaar verscheen Verbal Behavior van de hand van B.F. Skinner en in 1959 verscheen daar een kritiek op van Noam Chomsky. Hierin betoogde deze aanstichter van de transformationele taalkunde op overtuigende wijze dat de taal een diepte- en een oppervlaktestructuur kent; en dat die dieptestructuur wijst op of in feite een vorm is van aangeboren kennis waardoor wij allen begiftigd zijn met het vermogen of de aanleg om ongeacht welke taal dan ook te verwerven.
Volgens velen werd in en door deze discussie het lot van een behavioristische theorie over taalverwerving beslist en kon deze voorgoed naar de vergetelheid worden verwezen. Daarbij luidde het tevens de cognitieve wending in en daarmee het einde van de behavioristische theorie als leidend paradigma binnen de psychologie.
Daarmee leek het erop dat bovengenoemde discussie over taalverwerving beslist en teneinde was.
Dat is hij dus allerminst al zul je er weinig meer over in de krant lezen; inmiddels komt uit behavioristische hoek, als variatie en voortzetting van Skinners ideeën, de Relational Frame Theory.
Ook in allerlei andere vraagstukken komen argumenten van behavioristen overigens regelmatig terug; voor een gedegen doch leesbare verhandeling over wat voors en tegens met de nodige nuance op een rijtje gezet zie: Behaviorism
Hoe dan ook binnen de psychologie was de dominantie van het behaviorisme ten einde en werd die plaats ingenomen door het cognitivisme.
In de filosofie zien we vergelijkbare tendenzen en bewegingen (zie bv. Emoties en rationaliteit revisited van Heleen Pott in Wijsgerig perspectief 2003, nr 2). In dit artikel wordt, zoals overigens van vele kanten te vernemen valt, ook opgemerkt dat het nu geldende paradigma wankelt:
Hier en daar zijn zelfs de eerste tekenen waar te nemen van een revival van de aloude 'feeling-theorie'. Binnen de psychologie is sprake van een opmerkelijke terugkeer van William James, die als eerste de feeling-theorie van de emoties wetenschappelijk articuleerde. Ook de neurofysiologische bewustzijnstheorie van Antonio Damasio die de laatste jaren furore maakt binnen de psychologie, vat zichzelf op als een kritische voortzetting van de feeling-theorie van James.
Op een geheel ander niveau hoor je her en der nogal eens bezorgde geluiden over de overmaat aan oplaaiende irrationele emoties, korte lontjes e.d.; voor een wat andere en optimistischere kijk op dergelijke cultureel-maatschappelijke bewegingen zie: culturele omslag
Dat het behaviorisme in wetenschapfilosofische zin veel aan geloofwaardigheid heeft in moeten boeten mede door haar radicale positie in het nature-nurture-debat zal niemand vandaag-de-dag verbazen. Zie hoe het evolutie-denken in navolging van Darwin en medestanders alom ingeburgerd is geraakt en zie de aard van de belangstelling voor de ontrafeling van het menselijk genoom en andere algemene opvattingen waarin het belang van aanleg en erfelijkheid onderstreept worden.
Het paradigma dat alle gedrag aangeleerd is met de stilzwijgende implicatie dat elk gewenst gedrag ook aan te leren zou zijn lijkt te hebben afgedaan.
Zelf vind ik ook dat het behavioristische paradigma niet de juiste of omvattende basis voor de psychologie kan zijn omdat ik meen dat de meest fundamentele vraag van de psychologie de vraag naar de aard en het wezen van het menselijk bewustzijn is of hoort te zijn. Een vraag waar we mijns inziens nooit een klip-en-klaar antwoord op zullen krijgen, maar waar wel alle andere vragen uit de psychologie op de een of andere manier verband mee moeten houden.
En de orthodoxe behavioristen lijken vragen over het bewustzijn nu juist als irrelevante ruis bewust uit te bannen. (hetgeen opzichzelf een leuke paradox kan opleveren)
Dat ik het niet als bevredigend paradigma onderschrijf betekent overigens niet dat ik de vragen en bevindingen die het behaviorisme opgeleverd hebben als onzin zou afdoen of niet als waardevolle kennis beschouw.
Wat op zijn minst opvallend en merkwaardig mag heten wanneer we kijken naar de meer uitgesproken aannamen en uitgangspunten van het behaviorisme, is hoe totaal verschillend die in verschillende tijden en situaties gewaardeerd kan worden.
Als ik zo op mijn eigen herinnering afga dan is het toch zo dat de meeste mensen, mijzelve incluis, ofwel ronduit negatief waren over of toch minstens wat bedenkingen hadden tegen het mechanistische of reductionistische karakter van die uitgangspunten. En ook als men in de praktijk operante conditionering toepaste en onderschreef vanwege het gewenste effect werd er toch veelal ook enige afkeer van de theorie erachter geuit. We spreken dan over de heersende mentaliteit van zo'n tien, twintig en dertig jaar geleden in Nederland.
Vreemd genoeg werden diezelfde uitgangspunten een aantal decennia daarvoor zeker niet altijd als mechanistisch en beperkend ervaren; juist de maakbaarheidsgedachte werd als uitermate positief ervaren. Men zag er ook nieuwe mogelijkheden voor een beter toekomst in.
Zo komt Skinner in 1948 met de utopische roman Walden Two , waarin hij een experimentele gemeenschap beschrijft waar menige socialistische, progressieve of groene politieke partij heden ten dage nog nauwelijks van durft te dromen. Deze roman is zelfs de inspiratie geweest voor de daadwerkelijk gestichte en bestaande communiteit Twin Oaks.
'T kan verkeren wist Brederoo reeds.
<vorige - volgende>
.
Monday, March 8, 2010
Het behaviorisme (2)
In mijn werk gelden enige bekendheid met en kennis van de gedragstherapie en het behaviorisme bijna als standaard en vereiste. Ik vraag me overigens af of dat inmiddels niet overal het geval is geworden; ik vermoed het haast.
Wie ooit programma's als Schatjes heeft bekeken moet toch al enigszins ingevoerd raken in de gedragstherapeutische beginselen.
Dat belonen en negeren de voorkeur verdient boven straffen lijkt waar het opvoeding en vorming betreft ook gemeengoed te zijn.
Ook in bestuur en management en in het economisch denken staat het vaak bol van verwijzingen naar the carrot and the stick, incentives en what have you.
De dames en heren politici lijken het ook wel over niets anders meer te kunnen praten dan over maatregelen ter stimulering dan wel ter ontmoediging van het een of ander. En iedereen kan zich vast nog een aantal voorbeelden in deze trant voor de geest halen. Het gemiddelde borreltafelgesprek levert wat dat betreft vaak stof ten over op.
Kortom het behavioristische denken lijkt ons denken en het publieke domein zo goed als veroverd te hebben; of zou de mens wellicht altijd in dergelijke termen gedacht hebben en kun je beter zeggen dat de behavioristen gewoon een aantal 'common sense' noties theoretisch onderbouwd hebben?
Het behaviorisme als psychologische school was in de eerste plaats toch een reactie op en een afzetten tegen de duitse bewustzijnspsychologie en de psycho-analyse in een poging om de psychologie op natuurwetenschappelijke leest te schoeien.
In essentie komt dat er op neer dat men zich richt op causale verbanden tussen stimuli en observerbaar gedrag en zich niet met vage dingen als gemoedstoestanden, intenties of onbewuste drijfveren wenst bezig te houden.
Elke gedragstherapeutische interventie is in principe een puur technische aangelegenheid een experiment in de vorm van een N=1 onderzoek.
Voor de nodige nuances en haken en ogen zie Behaviorism en Radical behaviorism.
Zoals eerder betoogd kleeft aan het behaviorisme altijd min of meer het aureool van de kille mechanistische kijk op de mens. Dit hangt veelal samen met de radicale en reductionistische uitgangspunten.
Bovendien werd de representanten van deze richting nogal eens onethisch gedrag verweten wat dan weer afstraalt op de hele beweging.
Zo herinner ik mij vanuit een opleiding veel kritiek en verontwaardiging van medestudenten bij o.a. de behandeling van het nederlandse standaardwerk: Inleiding tot de gerdagstherapie van J.W.G. Orlemans. Daarin werd melding gemaakt van de toepassing van aversietherapie om homoseksueel gedrag af te leren in de V.S..
Nu wil ik ten faveure van de gedragstherapie opmerken dat het bij dit soort ethische kwesties in principe zo is dat de gedragstherapie sec een techniek is en geen verborgen normatieve oordelen over gedrag, de (on)wenselijkheid daarvan of normaliteit in zich draagt hetgeen in iets als bv de psychoanalytische praktijk vaak wel het geval is; welk gedrag er wordt nagestreefd wordt in overeenkomst en samenspraak tussen cliënt en behandelaar bepaald.
Dit lijkt toch haast een ideale situatie in zake de ethische weging en toelaatbaarheid van een therapie en de doelstellingen ervan. Alleen daar waar sprake is van dwang en/of wilsonbekwaamheid worden dergelijke vragen weer problematischer.
Een ander heikel punt is/was de aversietherapie en de electro-aversietherapie (EAT) in het bijzonder. In Nederland kreeg deze behandelingsmethode vooral bekendheid door onderzoek en toepassing door Duker en Seys uit Nijmegen.
Zie EAT. Deze vorm van therapie wordt met de uiterste zorgvuldigheid en terughoudendheid toegepast zoals in het geval van ernstig zelfverwondend gedrag.
Hoewel ik wel degelijk geloof in de effectiviteit van deze therapie zou ik hem zelf niet willen toepassen/uitvoeren. En dat niet omdat ik zo'n goeie vent zou zijn maar eerder omdat ik mezelf niet goed zou vetrouwen met alle vereiste zorgvuldigheidsmaatregelen.
Daarbij vrees ik dat ik mezelf al gauw de onwetende en nietsvermoedende proefpersoon in een vergelijkbaar experiment als dat van Milgram zou wanen.
Hoe dan ook zijn het behaviorisme en de gedragstherapie vooral in de vorige eeuw bijzonder invloedrijk geweest in de psychologie en op de praktijk van de therapie.
Dat laatste mede door de heldere en concrete toepasbaarheid ervan gecombineerd met goede en zichtbare resultaten.
<vorige - volgende>
Wie ooit programma's als Schatjes heeft bekeken moet toch al enigszins ingevoerd raken in de gedragstherapeutische beginselen.
Dat belonen en negeren de voorkeur verdient boven straffen lijkt waar het opvoeding en vorming betreft ook gemeengoed te zijn.
Ook in bestuur en management en in het economisch denken staat het vaak bol van verwijzingen naar the carrot and the stick, incentives en what have you.
De dames en heren politici lijken het ook wel over niets anders meer te kunnen praten dan over maatregelen ter stimulering dan wel ter ontmoediging van het een of ander. En iedereen kan zich vast nog een aantal voorbeelden in deze trant voor de geest halen. Het gemiddelde borreltafelgesprek levert wat dat betreft vaak stof ten over op.
Kortom het behavioristische denken lijkt ons denken en het publieke domein zo goed als veroverd te hebben; of zou de mens wellicht altijd in dergelijke termen gedacht hebben en kun je beter zeggen dat de behavioristen gewoon een aantal 'common sense' noties theoretisch onderbouwd hebben?
Het behaviorisme als psychologische school was in de eerste plaats toch een reactie op en een afzetten tegen de duitse bewustzijnspsychologie en de psycho-analyse in een poging om de psychologie op natuurwetenschappelijke leest te schoeien.
In essentie komt dat er op neer dat men zich richt op causale verbanden tussen stimuli en observerbaar gedrag en zich niet met vage dingen als gemoedstoestanden, intenties of onbewuste drijfveren wenst bezig te houden.
Elke gedragstherapeutische interventie is in principe een puur technische aangelegenheid een experiment in de vorm van een N=1 onderzoek.
Voor de nodige nuances en haken en ogen zie Behaviorism en Radical behaviorism.
Zoals eerder betoogd kleeft aan het behaviorisme altijd min of meer het aureool van de kille mechanistische kijk op de mens. Dit hangt veelal samen met de radicale en reductionistische uitgangspunten.
Bovendien werd de representanten van deze richting nogal eens onethisch gedrag verweten wat dan weer afstraalt op de hele beweging.
Zo herinner ik mij vanuit een opleiding veel kritiek en verontwaardiging van medestudenten bij o.a. de behandeling van het nederlandse standaardwerk: Inleiding tot de gerdagstherapie van J.W.G. Orlemans. Daarin werd melding gemaakt van de toepassing van aversietherapie om homoseksueel gedrag af te leren in de V.S..
Nu wil ik ten faveure van de gedragstherapie opmerken dat het bij dit soort ethische kwesties in principe zo is dat de gedragstherapie sec een techniek is en geen verborgen normatieve oordelen over gedrag, de (on)wenselijkheid daarvan of normaliteit in zich draagt hetgeen in iets als bv de psychoanalytische praktijk vaak wel het geval is; welk gedrag er wordt nagestreefd wordt in overeenkomst en samenspraak tussen cliënt en behandelaar bepaald.
Dit lijkt toch haast een ideale situatie in zake de ethische weging en toelaatbaarheid van een therapie en de doelstellingen ervan. Alleen daar waar sprake is van dwang en/of wilsonbekwaamheid worden dergelijke vragen weer problematischer.
Een ander heikel punt is/was de aversietherapie en de electro-aversietherapie (EAT) in het bijzonder. In Nederland kreeg deze behandelingsmethode vooral bekendheid door onderzoek en toepassing door Duker en Seys uit Nijmegen.
Zie EAT. Deze vorm van therapie wordt met de uiterste zorgvuldigheid en terughoudendheid toegepast zoals in het geval van ernstig zelfverwondend gedrag.
Hoewel ik wel degelijk geloof in de effectiviteit van deze therapie zou ik hem zelf niet willen toepassen/uitvoeren. En dat niet omdat ik zo'n goeie vent zou zijn maar eerder omdat ik mezelf niet goed zou vetrouwen met alle vereiste zorgvuldigheidsmaatregelen.
Daarbij vrees ik dat ik mezelf al gauw de onwetende en nietsvermoedende proefpersoon in een vergelijkbaar experiment als dat van Milgram zou wanen.
Hoe dan ook zijn het behaviorisme en de gedragstherapie vooral in de vorige eeuw bijzonder invloedrijk geweest in de psychologie en op de praktijk van de therapie.
Dat laatste mede door de heldere en concrete toepasbaarheid ervan gecombineerd met goede en zichtbare resultaten.
<vorige - volgende>
Saturday, March 6, 2010
De maakbare mens (1)
Een kind is als een wit papier,Aldus rijmelde vadertje Cats enkele wijze en prudente strofen bijeen ter lering ende vermaak van de ganse natie.
Dus let op dit onnoozel dier;
Want zoo daar iemand kwaad inprent,
Zoo is dat edel wit geschend.
De Engelse filosoof John Locke publiceerde in 1689 zijn belangrijkste werk: An Essay Concerning Human Understanding.
Hij werkte hier al sinds 1671 aan en schreef het leeuwendeel ervan in Nederlanden waar hij van 1683 tot 1688 domicilie koos. Hierin poneert hij de tabula rasa, the blank slate of het onbeschreven blad als antropologisch uitgangspunt en neemt daarmee een uitgesproken stelling in in het zgn. nature-nurture-debat.
De vraag naar wat we van nature meegekregen hebben en wat we aangeleerd en aangeleund hebben gekregen is schier onvermijdelijk daar waar de mens weleens over zichzelf nadenkt. En die vraag steekt dan ook telkens in allerlei vormen de kop op en zal dat ook ws. altijd wel blijven doen.
Het geeft in ieder geval stof tot nadenken en heeft aanleiding gegeven tot vele verhitte debatten en boute stellingnamen.
De behavioristen mogen zeker tot voorvechters van de nurture- of maakbaarheidsgedachte gerekend worden.
Dat geldt in ieder geval voor ene Watson getuige het volgende citaat:
Geef mij een stuk of twaalf gezonde kinderen, goed gevormd, en een door mij zelf bepaalde wereld om ze groot te brengen en ik garandeer u dat ik elk ervan, wie u maar wil, kan trainen om, welk specialist ik maar zou kiezen te worden - dokter, advocaat, kunstenaar, winkelchef, ja zelfs bedelaar en dief, ongeacht zijn talenten, neigingen, tendenties, vermogens, roepingen, en het ras van voorouders.
Het behaviorisme groeide uit tot een van de belangrijkste en invloedrijkste stromingen binnen de psychologie. Enerzijds was er als uitgangspunt deze ultieme maakbaarheidsgedachte van Watson, die in de theorievorming niet geheel onomstreden of zonder enige nuancering en haken en ogen bleef, zoals de geïnteresseerde vorser uit de Wiki-entries Behaviorism en Radical behaviorism zou kunnen opmaken.
Anderzijds is het kindje van het behaviorisme, namelijk de gedragstherapie , tot alle hoeken van de psychologie en de samenleving doorgedrongen.
En is met name in de residentiële zorg, geestelijke gezondsheidszorg en de verwante opleidingen een niet te vermijden onderwerp en leerstuk geworden.
Onder de verklaarde tegenstanders van de aannamen en uitgangspunten van het behaviorisme is Noam Chomsky een van de belangrijkste en invloedrijkste figuren geweest.
volgende>
De bloemen van Yerli
Naar aanleiding van de verkiezingsuitslag en de commentaren daarop moest ik zomaar weer eens aan Nilgün Yerli denken. Vorig jaar kwam deze cabaretiere met een ludieke poging Geert Wilders enigzins te ontwapenen door hem met liefde, sympathie en een vrachtwagen vol bloemen te overladen. Wellicht wat al te zeer aangezet en zoals te verwachten viel was Wilders 'not amused' en niet bereid deze dubieuze blijk van meelevendheid in ontvangst te nemen.
Ik weet niet meer of het in dit of in ander verband was dat ik Nilgün Yerli een verhaaltje hoorde vertellen dat haar moeder haar vroeger weer verteld had.
Het ging over een alom gerespecteerde oude wijze man. Deze man zat meestentijds met een wat neergeslagen en tegelijkertijd geconcentreerde blik stil voor zich uit te kijken. De mensen zeiden dat hij nadacht en stoorden hem zelden of nooit in zijn gepeins. Maar een klein jongetje had de oude man eens een poosje gadegeslagen en stapte onbevangen op hem af en vroeg hem: waar denkt u aan?
De oude man keek het jongetje vriendelijk en welwillend aan en zei: ik zit eigenlijk niet zo zeer te denken, ik zit eigenlijk meer naar mezelf te kijken; naar een soort wedstrijd die zich in mijn hart afspeelt, de eeuwige strijd tussen goed en kwaad.
Ooh, reageert het jongetje en vraagt bijna enthousiast: en wie wint er?
Ach weet je, zegt de oude man het lijkt wel telkens zo te zijn dat de kant die ik op dat moment het meest voedt, dus die waar ik dan het meeste aandacht aan besteed ook aan de winnende hand is.
En dan denk ik: och hield Wilders toch maar eens een keer een verhaaltje dat half zo zinnig was.
Subscribe to:
Posts (Atom)