De vraag in kwestie luidde dus zomaar eens: wat is en wat mag al dan niet
‘wetenschap’ heten? Misschien moeten we hierover weer eens bij de filosofen te rade gaan.
Filosofen plegen immers over van alles en daarnaast, tot verbazing van velen,
ook nog eens over nog wat, vragen te stellen. En nadrukkelijk ook over wat we al of niet zouden kunnen weten en hoe we dan iets te weten zouden kunnen komen.
Nu waren
wetenschappers en
filosofen ooit één pot nat maar tegenwoordig ligt die situatie toch wel iets anders. We hebben nog wel filosofen die hun gedachten en hersenkronkels specifiek op
de wetenschap richten, de zogeheten
wetenschapsfilosofen. Meer de denkers dan de doeners van het métier, zou je kunnen zeggen.
Popper en
Kuhn zullen waarschijnlijk de meest bekende namen zijn uit die kringen en bij de meeste mensen wel een belletje doen rinkelen.

De vraag naar het hoe en wat en naar de oorsprong en de juistheid van onze menselijke kennis is een oude en de centrale vraag van de
kennisleer of epistomologie. Die vraag speelt evenzeer in
de wetenschapsfilosofie maar deze discipline richt zich daarbij ook nadrukkelijk en soms in hoofdzaak op de werkwijze van en op de manier waarop de hazen lopen in
het wetenschappelijk bedrijf.
Karl Popper wist al aanmerkelijk wat op het naïeve vertrouwen in
de alwetendheid van de wetenschap af te dingen door in de
methodologische beschouwing
‘verificatie’ te vervangen door
‘falsificatie’.
Als je tot dusver uitsluitend 100 of 1000 of zelfs 100.000 witte zwanen gezien en geteld hebt, wil dat nog niet zeggen dat er geen zwarte zwanen bestaan. Het begint er dan natuurlijk wel steeds sterker op te lijken en aldus aannemelijker te worden.
Het zogeheten
kritisch-rationalisme van Popper, dat ook behelst dat je de (doorgaans door jezelf) opgeworpen hypothese probeert onderuit te schoffelen (
falsifiëren), heeft zich een eerbiedwaardige naam weten te verwerven
in zowel wetenschappelijke als in bredere kring.
(Dat is dus het omgekeerde van de methode Stapel die aan de binnenkant alles behalve kritisch en ook weinig rationeel bleek, hoezeer de buitenkant ook met statistiek en al opgetuigd en opgepoetst werd om het wel zo te doen lijken; over
de mores in het wetenschappelijk bedrijf gesproken)

De andere bekende naam is die van Thomas Kuhn. Ik vermoed dat, in this day and age, zijn theorie omtrent
de aard van wetenschappelijke omwentelingen meer bekendheid geniet en als populaire wijsheid is aangeslagen dan eing ander vertoog over
het fenomeen wetenschap. Of hij moet in dat opzicht alweer ingehaald zijn door de geheel vrijblijvende notie die Feyerabend ons aan de hand wil doen.
Kuhn introduceerde het begrip
‘paradigma’ in de
wetenschapsfilosofie. In een
eerder blogje begon ik al eens met:
Sinds Thomas Kuhn in 1962 zijn The Structure of Scientific Revolutions publiceerde is het gebruikelijk om van een paradigma te spreken als zijnde het samenhangende en moverende stelsel van vooronderstellingen, theorieën en modellen waarmee men binnen een bepaalde discipline of stroming de werkelijkheid pleegt te benaderen.
Lakatos wil deze twee invloedrijke visies dan met wat verfijning en de nodige nuancering enigzins verzoenen en bij elkaar brengen in één verhaal. Termen als
'paradigma' en
'paradigma-shift' zijn intussen tot het alledaagse taalgebruik gaan horen.

Een volgend geruchtmakend figuur in
de rijen der wetenschapsfilosofen is dan Paul Feyerabend. Met zijn
‘Against method’ gooide hij een nogal anarchistische knuppel in het hoenderhok van consiëntieuze lieden die zich toch vooral naar
de gezaghebbende regels der wetenschappelijke methoden wilden plooien.
‘Anything goes!’ werd het motto van deze richting.
En deze benadering lijkt, evenals het gedachtegoed van Kuhn, her en der toch zeker wortel geschoten te hebben gezien het feit dat je tegenwoordig zomaar in de krant kunt lezen en alom kunt horen dat
‘wetenschap ook maar een mening is’.
Roept toch een beetje het beeld op van
een brave wetenschapper waar we niets op aan te merken hebben en die met Karel Appel mag zeggen: ach wat doet het er allemaal toe,
ik rotzooi maar wat aan.
Daar zijn wij als leken dan mooi klaar mee en daar schiet je dan mooi wat mee op als je ook eens een keer iets wilt weten! Ik hoor Halbe Zijlstra al zeer tevreden weer grote nieuwe bezuinigingsronden op
wetenschap en onderwijs afkondigen.

Zelf heb ik, in principe althans, toch nog iets meer fiducie in wat
de wetenschap vermag en in
de waarde en de (objectieve?) geldigheid van de menselijke kennis.
Het verhaal van Thomas Kuhn lijkt mij in grote lijnen een plausibel verhaal en een adequate beschrijving van een aantal mechanismen in
het wetenschappelijk bedrijf opleveren. Maar als je, zoals tegenwoordig niet ongebruikelijk, dat al te letterlijk vertaalt naar dat de waarheid maar net afhangt van
welk paradigma er dan toevallig heerst en
het ene paradigma in principe
niet beter zou zijn
dan het andere, hetgeen natuurlijk op hetzelfde neerkomt als dat
wetenschap ook maar een mening is, dan zou ik toch denken dat de
wetenschappelijke schoen ernstig begint te wringen.
Dat kan toch nooit lekker lopen.

Zo zou deze, nu toch vaak gehoorde opvatting, betekenen dat
de verklaring van de oude Batavieren of Noormannen dat donder, bliksemslag en weerlicht (samen ook wel onweer genoemd) het directe gevolg zou zijn van de toorn en het consequente misbaar van de god
Donar of Thor die wild om zich heen slaat en zijn strijdhamer weer eens naar beneden gooit, evenveel waard en
net zo geldig zou zijn
als de alternatieve verklaring zoals wij die tegenwoordig toch liever van
natuurkundig geschoolde meteorologen plegen aan te nemen!

Ik zou zeggen: oordeel zelf of het hier
slechts een mening betreft, danwel
een paradigmatisch ge- of verschilpunt en of er, alle haken en ogen ten spijt, wel degelijk en soms heel evident toch
vooruitgang in onze menselijke kennis mogelijk is?
<< vorige |
vervolg >>