Sunday, January 31, 2010

Dat vak van mij; en de belevenissen van Hein

In de richting die dit blog het afgelopen jaar genomen heeft neemt dat vak van mij, en allerlei dat daar mee van doen heeft, een prominente plaats in.
Bij tijd en wijle zoek en scan ik ook wel eens andere blogs af om te te zien of er lieden zijn die qua onderwerp iets vergelijkbaars doen en iets interessants aangaande dat vak van mij te melden hebben.
Het zou natuurlijk aan mijn slechte zoeken kunnen liggen maar dit leverde telkens in kwantitatieve zin bedroevend weinig op. Mijn vakbroeders en -zusters lijken bepaald geen enthousiaste bloggers te zijn.
Evenwel stuit ik zo nu en dan toch op iets relevants dat mijn belangstelling weet te prikkelen zoals de blog van Hein Mazuro

Hein doet op deze blog in een serie onder de titel: 'Over bezorgd en onwel zijn' verslag van zijn persoonlijke geschiedenis en belevenissen in en met het rijke leven van de zwakzinnigenzorg beneden de grote rivieren en meer specifiek in het brabantse land.
Een en ander speelt zich af in het tijdsgewricht van de 70er jaren tot heden en geeft daarmee een tijdsbeeld dat bij mijn generatiegenoten waarschijnlijk evenzeer als bij mijzelf allerlei vlagen van herkenning zal doen opwaaien bij de beschrijvingen van typerende bewegingen en eigenaardigheden uit een nog maar net vervlogen tijd.
Voor de jongere generatie geeft het een aardig, zoals dat wel heet, inkijkje in welke gewichtige levensvragen en idealen hun ouders en grootouders zoal omarmden en zich onledig mee hielden.
Het verhaal van Hein is te vinden op zijn blog onder de tag: bezorgd en onwel zijn


Tot zover het verhaal van Hein, vooral niet te verwarren met dat van Oude Hein want dat is weer een geheel ander verhaal.
Met Oude Hein maakte ik kennis toen ik ergens in de 70er jaren eens keurig en niets vermoedend op de bank tv zat te kijken naar een uitzending van het populaire Grand Gala du Disque. De franse taal was toen iets meer 'en vogue' dan nu. Het programma had voor mij persoonlijk zijn populariteit mede te danken aan het feit dat Godfried Bomans daar ooit een onvergetelijke vergelijking maakte tussen de benen van Marlene Dietrich en die van zijn vrouw.

Deze avond zou ondermeer Ramses Shaffy optreden en op enig moment zette hij met weids gebaar en op declamatietoon de Oude Hein in. Dit lied was mij geheel onbekend en ik heb het die eerste keer ook niet helemaal goed kunnen volgen; wat ik me er desondanks nog wel van herinner is dat toen Ramses begon met: 'Oude Hein lag op de bleek' , ik zoals gezegd keurig op de bank zat en toen hij klaar was ik, wat naar adem happend en mijn buik wat moeilijk vasthoudend ervoor lag.

Ik heb het lied sindsdien nooit meer gehoord tot na de dood van Ramses.
Onlangs vond ik namelijk een boekje met CD getiteld: 'je bent me zo lief' waar het nummer opstaat. En nu vind ik het ook nog op een YouTube filmpje na Het is stil in Amsterdam en beginnend op 5.03 min..
Moest ik daar nu zo om lachen toendertijd?

Dick
.

Wednesday, January 27, 2010

Nogmaals dat vak

Nogmaals, werkers in de zorg en sympathisanten, lees deze oproep aangaande beroepseer en beroepstrots en kijk eens of u deze beweging uw steun waard vind. Wederom bij voorbaat dank!


In het vorige stukje maakte ik gewag van een soort richtingenstrijd binnen mijn vak en hoe ik die ooit aan de lijve mocht ondervinden.
Mijn vak is dan het begeleiden van mensen met een verstandelijke beperking en de controverse luidde: wat zouden wij willen of moeten zijn en hoe dienen wij dan opgeleid te worden als verpleegkundigen of als groepsleiding?
Ik vermoed dat velen met mij die probleemstelling en hoe het gepresenteerd werd weleens ervaren zullen hebben als een schijnprobleem waarin je eigenlijk niet kunt of wilt kiezen maar wel het gevoel hebt dat er van je verlangd of geëist wordt dat je een kant kiest.
Ik zeg: ik vermoed omdat ik het niet weet; ik hoor mensen er namelijk nooit over.
En ik hoor in mijn directe omgeving ook niets meer over genoemde controverse.
Als ik echter mijn beroepsprofiel lees blijkt uit de inleiding dit schisma zeker nog niet uit de wereld is:
Het aantal verpleegkundigen dat deze zorg verleent, is sinds de jaren negentig van de vorige eeuw verminderd. Onder invloed van de vermaatschappelijking van zorg is ervoor gekozen steeds meer agogisch opgeleiden in te zetten in de dagelijkse professionele zorg en begeleiding. De laatste jaren wordt duidelijk dat deze trend te ver is doorgeschoten en dat verpleegkundigen noodzakelijk zijn in de verstandelijk gehandicaptenzorg (VGZ).

Voor mij heeft de hele controverse altijd veel weg gehad van de vraag of het glas nu half vol of half leeg is.
Als we de vraag terugbrengen naar de essentie namelijk: voelen wij op de werkvloer behoefte aan een verpleegkundige danwel aan een agogische benadering dan lijkt het antwoord mij, na 30 jaar op die werkvloer rondgekeken te hebben, nog even simpel als 30 jaar geleden.
Verrassing het antwoord luidt: beiden!
En de goede vraag luidt: waar dan wat in welke mate en welke verhouding!
Zo lijkt het me niet handig om een afdeling met bedlegerige en dubbelgehandicapten cliënten door een club agogen te laten runnen.
En anderzijds heb ik als 1e-jaars leerling ervaren verpleegkundigen met zowel A- als B-diploma na een paar dagen hardhollend het paviljoen zien verlaten omdat de druk en de spanning op de groep waar ik werkte ze teveel werd.

Mijn ervaring is:
- dat ik zorg en diensten moet kunnen verlenen in alle mogelijke vormen en dat ik dat veelal aldoende moet oppikken en aanleren.
- dat ik zelden of nooit verpleegtechnische handelingen verricht en zelf selectief moet zijn in of en welke kennis ik op peil wil houden. (dit aspect verschilt enorm per afdeling)
- dat de agogische benadering altijd speelt in of een stempel drukt op het werk en naar mijn opvatting is hier de (ortho)pedagogische benadering en dito kennis de kern van en het verbindende element in ons werk of zou dit moeten zijn.
- dat je vooral je boerenverstand moet gebruiken om een en ander in perspectief te zien.

Wat betreft het op peil brengen en houden van de vakbekwaamheid van de werkers op de vloer (oftewel de mensen die het doen) valt het mij al geruime tijd op dat de mogelijkheden tot (bij)scholing in de verpleegtechnische vaardigheden uitstekend geregeld zijn terwijl de (bij)scholing aan de (ortho)pedagogische kant veelal ontbreekt of te wensen overlaat.

Gelukkig mag ik binnenkort een dagdeel bijscholing tegemoet zien met als onderwerp gentle teaching.
Hopelijk maakt dat iets goed.


.

Sunday, January 24, 2010

Had ik maar een vak moeten leren! - over beroepseer en zomeer.

In elk vak, in elke beroepsgroep en in elke bedrijfstak hoor je met enige regelmaat de verzuchtende kreet slaken: ja, hadden we maar een vak moeten leren!
Elke branche en beroep kent zichzelf tegelijkertijd ook graag bijzondere eigen(aardig)heden toe.
En hoewel elk vak vast iets eigens en unieks zal hebben waar de betreffende lotgenoten en vakbroeders elkaar exclusief in menen te herkennen en te begrijpen, vermoed ik dat de meest in dat verband vertelde verhalen en opgedane ervaringen vaak wat universeler van aard zijn.
Maar ja, het zal je vak maar wezen en velen menen toch dat hun vak echt een vak apart is.

Vak - vakmanschap - vakkundig - vakgroep - vakwerk - vaklui - vakidioot - vakopleiding - vaklieden - vakkennis - en dan eindelijk vakantie.

Ja en in mijn vak vinden wij dus uiteraard ook dat wij bijzonder werk doen dat zich wat moeilijk laat vergelijken met ander regulier of gangbaarder werk, hetgeen de vakbroeders en -zusters dan ook wel plegen aan te duiden als gewoon werk.

Een klein probleempje met mijn vak is echter dat ik soms niet goed weet hoe dat vak ook al weer heet of genoemd wordt.
Ik heb een opleiding gevolgd als Z-verpleegkundige en dergelijke lieden werden toen ook wel 'zetters' genoemd.
Ten tijde van mijn opleiding was er al een soort schoolstrijd gaande met als inzet of wij onszelf 'verpleegkundigen' danwel 'groepsleid(st)ers' zouden moeten noemen en voelen. Voor sommige docenten gold dit als een kwestie van uiterst dwingend ideologisch belang en wel zodanig dat jouw houding daarin zijn weerslag vond in je cijferlijst.
Ikzelf was weinig tactisch en zeer openhartig in het ventileren van mijn positie in deze en riep meer dan eens dat ik een slechte verpleegkundige en een goede groepsleider was. Mijn cijferlijst vertoonde dan ook altijd een schril contrast tussen het blok verpleegkunde en de andere twee blokken.
Op de werkvloer liepen behalve genoemde 'zetters' ook nogal wat ziekenverzorgenden rond evenals agogisch opgeleiden afkomstig van wat ooit de sociale academie heette. En hoewel ze zichzelf soms heel verschillend plachten te betitelen deden allen globaal hetzelfde werk waarbij kennis en vaardigheid van maar vooral de bevoegdheid tot het plegen van verpleegtechnische handelingen het onderscheidende kenmerk was.
Mooi vond ik ook de soms wel gehoorde en uit de jeugdzorg afkomstige titel: 'leefgroepwerker' (ik hoorde Piet de Ruyter ooit zeggen dat deze zich het beste liet omschrijven als 'een specialist in het gewone en het alledaagse').
Als ik me niet vergis is nu vooral de term 'begeleider' in zwang: cliëntenbegeleider, activiteitenbegeleider, begeleider-zus, begeleider-zo etc.. Het lijkt mij ook dat die vlag de lading goed kan dekken.
Zelf meen ik al sind jaar en dag dat het (ortho)pedagogisch begeleiden de kern en het overkoepelende element van ons werk is en zeg ik dus graag dat ik 'pedagogisch begeleider' ben.
Of deze benaming ook in functiebeschrijvingen of andere officiële danwel quasi-officiële geschriften gebezigd wordt weet ik niet en betwijfel ik eigenlijk.
Maar het is mijn beroep dus!

Beroep - beroepsgroep - beroepskeuze - beroepsmatig - beroepskleding - beroepsgeheim - beroepsdeformatie - beroepstrots - beroepsopleiding - beroeping - beroepsprofiel - beroepseer

Ik heb een interessant, soms enerverend en een niet altijd op waarde geschat beroep.
Ik ben echter gezien de huidige stand van zaken weinig gerust op hoe dit beroep en de uitoefening ervan zich lijkt te ontwikkelen; dit analoog aan wat zich afspeelt binnen andere professies in de openbare dienstverlening zoals die in onderwijs, jeugdzorg, ziekenhuizen en politie.
Hierbij wil ik alle werkers in de zorg uitnodigen op de site beroepseer deze missie statement eens door te nemen en indien men deze zorgen deelt te ondertekenen.
Bij voorbaat dank.

P.S.
Over beroepen gesproken: voor ik in dit wonderlijke en misschien wat wazige beroep terechtkwam werkte ik bij Hoogovens IJmuiden.
Daar werkte ik als ongeschoold arbeider of zoals dat ook wel heette productiemedewerker.
En daar heb ik eens om een beroepskeuzeadvies gevraagd hetgeen resulteerde in een twee-dagen-durend psychologisch onderzoek. Het niet al te concrete edoch wel zeer kleurrijke advies aan mij luidde om:

1. iets met taal of talen te gaan doen,
2. iets artistieks te gaan doen,
3. iets in de hulpverlening te gaan doen,
4. ben ik vergeten ... of
5. boer te worden!

Kijk, zo'n advies daar kun je nog eens iets mee!; of in ieder geval alle kanten op.
.

Sunday, January 17, 2010

Zelfzuchtige en/of onbaatzuchtige genen?

Het bestaan van het Nederlands Dagblad was mij tot vandaag onbekend en dat zou nog zo zijn als ik zojuist niet even naar prof. Jacob Klapwijk (zie vorig stukje) gegoogled zou hebben.
Zo kwam ik dus op de site van het Nederlands (Christelijk betrokken) Dagblad terecht en daar trok het volgende artikel mijn aandacht: Menslievende mensen doen het beter.
Wat een prachtig medium kan dit internet of wereldwijde web toch soms zijn.

De vraag of onze genen onbaatzuchtig dan wel zelfzuchtig zouden zijn wordt de laatste tijd in allerlei kringen en op velerlei niveaus gehoord en bediscussiëerd en zo hoort het natuurlijk ook in het Darwinjaar.
Een mooier eerbetoon kon Darwin toch nauwelijks ten deel vallen.
De kwestie raakt ook alle aspecten van ons bestaan variërend van onze intieme relaties, familiebanden, de omgang met elkaar in de buurt, op straat en op het werk tot hoe we onze samenleving en organisaties vormgeven, onze politieke ideeën, het ongebreidelde vrije marktdenken en bv. de actuele ophef over excessieve bonussen.

En dan wil ik alsof het nog niet ingewikkeld genoeg is in de heersende discussies ook nog eens enkele opmerkingen kwijt en naar wat relevante links verwijzen.

Mijn kanttekeningen:

- De evolutietheorie beoogt natuurlijk een veklaringsmodel te zijn, descriptief ofwel een beschrijving van wat we menen te zien en te weten.
Bij nagenoeg elk mensbeeld hebben we echter sterk de neiging er een normatieve draai aan te geven en er een descriptief model van te maken; dan laten wij het (verklarings)model dus ons de wet voorschrijven.
Dat mag in discussies van deze aard toch op zijn minst enige verbazing wekken als je ziet hoe wij ons gewoonlijk laten voorstaan op onze moraliteit en vrije wil.

- Een andere veel voorkomende valkuil in discussies van deze aard is de vraag of het glas half vol danwel half leeg zou zijn.
Een dergelijke voorstelling van zaken is natuurlijk een uitermate drollige drogreden, want een glas dat halfvol is uiteraard ook half leeg (pas als de onderste helft leeg lijkt en de bovenste vol ga ik er gek van opkijken).
Of het glas nu voor 25% of voor 75% zou natuurlijk wel een zinnige vraag kunnen zijn.
En in de vraag naar onze genen zou ik denken dat ze ons tot zowel zelfzuchtig als onbaatzuchtig gedrag kunnen aanzetten maar de vraag moet zijn: wanneer wat in welke mate en onder welke omstandigheden ons tot bepaald gedrag predispositoneert en hoe we deze kennis vervolgens kunnen aanwenden om een wenselijke samenleving te creëren of te bevorderen.
En deze vragen lijken mij op een juiste wijze gesteld en behandeld in het boek Loneliness van John T. Cacioppo en William Patrick.

- Op de vraag naar hoe we in elkaar zitten en wat ons te doen staat in deze wereld zal nooit een sluitend antwoord komen (het onderscheid tussen convergente en divergente vragen), maar we moeten wel blijven zoeken en blijven vragen.
Alleen dwazen menen de antwoorden op alle vragen te weten en dat zal voorlopig helaas wel zo blijven.

Een paar relevante links:

- Een lezing van Jan Van Hooff over Goedzak en het overleven van de sterkste
Met de stelling dat onze moraliteit een evolutionaire grondslag heeft en dat altruïsme, onbaatzuchtigheid en dienstbaarheid mede ons succes als soort bepalen.

- Als het er om gaat om wat inzicht te krijgen in de 'condition humaine' en de wat diepere aard van ons wezen, onze mogelijkheden, onze behoeften en drijfveren zijn er voor mij twee boeken die eruit springen en ik en ieder aan zou willen raden:
het door mij reeds eerder genoemde boek over de Human Givens

en uiteraard het prachtige boek Loneliness van John T. Cacioppo en William Patrick met de ondertitel: Human Nature and the Need for Social Connection.
Hoewel dit boek ook duidelijk een evolutionaire onderbouwing geeft is het toch vanuit een omvattender perspectief geschreven en behandelt het ook uitgebreid neurologische en psychologische bevindingen en aspecten.

Dick.

Saturday, January 16, 2010

De gave van het woord; over de filosoof en zijn geloof

Wie herinnnert zich niet die juf of meester die zo mooi en boeiend kon vertellen dat je helemaal meegesleept werd door het verhaal en zo een nieuwe wereld voorgeschoteld kreeg?
Voor menigeen werden zo ooit blijvende interesses gewekt of de kiem voor een bepaalde roeping of beroepskeuze gelegd.
We hebben het dan over mensen die kunnen inspireren, de verbeelding aanspreken en onderwerpen of kwesties tot leven kunnen brengen.
Het zijn mensen met de gave van het woord en zulke mensen hebben wij heel hard nodig.
Zouden wij bv. hier eigenlijk ook niet graag iemand van het kaliber Obama aan het roer hebben? Maar op allerlei niveaus lopen er natuurlijk wel mensen rond met de 'gave van het woord' en zo af en toe kom je er dan een tegen die die gave niet commerciëel uitbaat of uitbuit.

Midden tachtiger-jaren volgde ik een MO-opleiding en in de propedeuse kregen wij een semester colleges Inleiding in de filosofie van professor Jacob Klapwijk.
Deze man nu was behalve heel aardig en zeer geleerd ook gezegend met de gave van het woord.
Wij waren aanvankelijk een grote groep van ruim honderd volwassen (in leeftijd variërend van 25 tot 60 jaar) en veelal in het onderwijs of de hulpverlening werkzame studenten. Voor het merendeel was deze groep nauwelijks of niet geïnteresseerd in iets als wijsbegeerte en verwachtten velen vooral droge stof dat je het best maar even als een noodzakelijk kwaad kon beschouwen en benaderen. Maar Klapwijk wist deze groep te boeien.
Al na het eerste college kon je in de wandelgangen vernemen dat een aantal mensen aangenaam verrast was en nu dacht dat dit toch wel eens een heel aardig vak zou kunnen blijken. In de volgende colleges nam dat enthousiasme toe en hoorde je dat mensen bewondering hadden voor hoe Klapwijk moeilijke kwesties zo inzichtelijk en begrijpelijk kon brengen. En dat wat hij zoal ter berde bracht mensen aan het denken zette of bv. een nieuw licht wierp op vragen waar men al geruime tijd mee liep. In toenemende mate een uiterst inspirerende en succesvolle inleiding in de filosofie dus.
Na een aantal colleges begon het echter tot de goegemeente door te dringen dat onze docent niet alleen filosoof was maar ook nog godgeleeerde en zelfs voorganger ener gereformeerde gemeente. Klapwijk liep hier niet mee te koop en maakte er ook geen geheim van; hij had in die eerst colleges te kennen gegeven dat hij te zijnertijd nog wel op zijn persoonlijke opvattingen en overtuigingen in zou gaan.
Op de een of andere manier bracht het geroezemoes en gepraat over het een en ander een vreemd soort onrust teweeg bij een niet onaanzienlijk deel van mijn medestudenten. Zou hij een poging gaan wagen om ons te bekeren? En zouden we dan wel weerstand kunnen bieden aan iemand die de dingen zo helder en overtuigend weet te brengen als hij? Vragen van dit soort waren in de wandelgangen in verschillende subgroepjes zomaar alom te vernemen. In gesprekjes hierover verklaarde sommige lieden deze mogelijkheid wel degelijk te vrezen en het maar een heel eng idee te vinden. De reactie van mij en anderen hierop dat we daar toch zelf als volwassen mensen bij zouden zijn en het aan onszelf zou zijn om zoiets al of niet te laten gebeuren leek daarbij niet bijzonder aan te slaan of gerust te stellen. En er werden zelfs voorbeelden van sekten aangehaald waar mensen toch maar mooi gehersenspoeld werden. Dit alles verbaasde en intrigeerde mij destijds enorm.

Pas toen ik hier over denkend mij het voorval herinnerde hoe ik zelf ooit op 'speaker's corner' bij Hydepark een vergelijkbare ervaring had begon mij iets te dagen en begon ik het op een ander dan rationeel niveau te vatten.
Die vergelijkbare ervaring hield in dat ik een expliciet tot bekering uitnodigende prediker stond aan te horen en zijn woorden en zijn betoog zowel als aantrekkelijk en uitnodigend ervoer en tegelijkertijd als onjuist en op een hoogst vervelende manier dwingend.
Mijn reactie hield nauw verband met mijn eigen geschiedenis op het terrein van de religie. Deze typeer ik gewoonlijk als: katholiek gedoopt, gereformeerd opgevoed en sinds mijn 13e, 14e jaar weet ik het allemaal niet zo goed meer; kortom ik werd niet zonder de nodige innerlijke worstelingen en beroering wat met een mooie naam wel beredeneerd agnost heet.
En die innerlijke strijd en beroering voltrekt zich op een dieper dan rationeel niveau en laat zich het best omschrijven als en vergelijken met bv. de emotionele ervaring die gepaard gaat met wat in de psychologie heet cognitieve dissonantie of bv. een loyaliteitsconflict.

En dergelijke ervaringen vormen naar ik aan neem ook de kern van het gegeven dat je in ons land nog al eens hoort dat een door streng calvinisme getormenteerde jeugd een bij uitstek goede basis zou leveren voor het schrijverschap.

Terugkomend op de filosofiecolleges door prof. Klapwijk, deze zijn verder zeer ordentelijk en zonder bekeringsschermutselingen verlopen. Ikzelf als wel zeer geïnteresseerd in zijn vakgebied prijs me gelukkig dat ik zijn colleges bij mocht wonen.
Even googelend zie ik dat de man nog immer actief is lees met enig genoegen dat hij als vanzelfsprekend de evolutietheorie boven het creationisme verkiest.

Dan rest mij nog eens terugkijkend nog de vraag waar ik nu het meest van geleerd heb of van kan leren: van de lesinhoud en van wat er in de boeken staat of van om me heen kijken en te zien hoe we met die lesinhoudelijke zaken aan de haal gaan en hoe we vervolgens elkaar reageren.
Maar dat is natuurlijk wel een erg moeilijke vraag; doch wederom zijn alle zinnige reacties hierop welkom.

Dick.

Wednesday, January 6, 2010

Een verwijt, een suggestie en een oproep aan de politiek en alle managers in de zorg.

De laatste maand van het vorige jaar, dus kort geleden, kopte de Volkskrant
Welzijn in tehuis los van kwaliteit
een kop die natuurlijk vele vragen oproept.
De betreffende ranglijst van verpleeg- en verzorgingsguizen heet gebaseerd te zijn op twee gemeten (en meetbare?) hoofdaspecten te weten het subjectieve oordeel van de bewoners en de objectief gemeten kwaliteit van de geboden zorg.

Ik nodig een ieder uit zijn/haar gedachten eens te laten gaan over de veelzeggende zin:
Tussen de zorgprestatie en de tevredenheid van bewoners bestaat nauwelijks een relatie.
en eens te bedenken wat deze zin allemaal zou kunnen zeggen en impliceren.
Als iemand die zijn kost verdient op de werkvloer van de zorg kan ik u daarbij dan nog vertellen dat mijn indruk is dat veel meetinstrumenten in de zorg (die vaak kwaliteit pretenderen te meten) de plank nogal eens mis slaan en aan alle kanten rammelen.
Met als gevolg dat dergelijke als hiergenoemde ranglijsten bijgevolg ook weer rammelen en hun doel veelal voorbij schieten.

Maar goed, dat was vorig jaar.
Nu 5 januari 2010 lees ik het volgende bericht in de Volkskrant
'Kortere wachtlijst zegt weinig over jeugdzorg'
Evenals de kop over de verpleeghuizen lijkt het een op het eerste gezicht een wat kryptische bewering. Want wachtlijsten zeggen toch hoe het met de zorg gesteld is? Daar is een ieder toch op gespitst; daar richten de politiek en de managers in de zorg toch al hun pijlen op? Dat laatste lijkt helaas vaak het geval te zijn!

De rekenkamer maakt in het artikeltje gewag van een aantal misvattingen en misstanden zoals die eigen zijn aan het huidige systeem en de praktijk van telling en betaling, metingen en geldstromen. Waaronder verschuivingen die uitsluitend op papier bestaan door bijvoorbeeld dubbeltellen (wordt zoiets in een andere omstandigheden niet fraude genoemd?) en zaken iets anders voor te stellen om meer geld te krijgen.
En de betreffende Randstedelijke Rekenkamer concludeert dat de focus op de wachtlijsten te eenzijdig is.
Dit is een zeer verstandige en evidente conclusie die hier overigens enkel gebaseerd is op hoe de metingen en berekeningen van die wachtlijsten tot stand komen, gebruikt worden en vervolgens ondeugdelijk blijken. Tel uit je winst!

Maar nog los van dit falen zijn er ook andere, omvattender en diepgaandere redenen waarom de focus op wachtlijsten ietwat futiel en belachelijk wordt als je niet tegelijkertijd en vooral ook je blik en je volle aandacht richt op wat er gebeurt als iemand van die lijst geschrapt wordt.
Dan begint nl. het echte werk pas.
En hoe goed of hoe slecht dat gebeurt is uiteraard de ultieme toetssteen voor de kwaliteit van de zorg.

Ik heb in dit Blog enkele malen de benadering van John Seddon aangehaald en gepropageerd. Dat wil ik hier weer doen en eens zien wat een imaginaire capability-chart hier voor nut zou kunnen hebben.

De hamvraag, voor alle duidelijkheid, is dus niet wat gebeurt er met maar wat gebeurt er na de wachtlijst.
Iemand en vele iemanden komen ooit eindelijk eens van die vermaledijde wachtlijst af en men belandt dan in de molen van bv. jeugdzorg.
Wat er vervolgens in kwalitatief inhoudelijke zin aan interventie/behandeling plaatsvindt zal denkelijk en hhogstwaarschijnlijk bepalend zijn voor het verdere verloop en het al dan niet succesvol zijn van het traject.
Uitermate belangrijk dus om zicht op te hebben voor alle betrokkenen bij deze tak van zorg, maar iets te omvattend om daar hier op in te gaan en ons daar hier in te verdiepen.

Maar wellicht kan een wat algemenere en cijfermatige benadering toch ook enig inzicht verschaffen.
Stel je voor dat we de kortste bemoeienis van jeugdzorg met diens cliënten als 1 jaar of korter markeren en de langste bemoeienis 5 volle jaren zou duren.
(zou in werkelijkheid 15 jaar kunnen zijn maar ter illustratie en voor schematisch gemak hou ik het even op 5)
Dan kun je op grond van je bevindingen een tabel of grafiek samenstellen waarin je de tijdspanne van het eerste tot het laatste behandelcontact weergeeft.
Een vermogenstabel dus. Die zou er aldus uit kunnen zien:

ex.| A | B
jaar
1 | 60% | 10%

2 | 10% | 10%

3 | 10% | 10%

4 | 10% | 10%

5 | 10% | 60%

Voorbeeld A en B zijn hier elkaars spiegelbeeld in de zin dat in ex. A 60% van de contacten end-to-end binnen een jaar wordt afgesloten en in ex. B datzelfde percentage pas na 5 jaar.
Ze zijn hier ten tonele gevoerd als twee prototypische voorbeelden waartussen allerlei meer waarschijnlijke variaties mogelijk zijn (variaties naar de buitenkanten worden onwaarschijnlijker maar daarmee nog niet onmogelijk).
Voorbeeld B zou naar alle waarschijnlijkheid op een hoge mate van "failure-demand" en "waste" duiden om in de termen van John Seddon te spreken.
Dan zou ik om de wachtlijsten eens in een ander perspectief te plaatsen de situatie van ex. A met een wachttijd van gemiddeld 12 weken verre prefereren boven die van ex. B met een wachttijd van gemiddeld 2 weken.
Verder is het natuurlijk zo dat jeugdzorg een deel van zijn cliëntele uit zal zwaaien omdat men uitbehandeld is terwijl een ander deel op hun verjaardag naar een volgende zorginstantie wordt doorgeschoven. En in dat geval moet je dus ook over de schutting kunnen kijken om de resultaten van je eigen handelen te kunnen beoordelen.

Stel je voor dat je dergelijke gegevens samen met variabelen als frequentie en aard van behandelcontact in grafiek zou kunnen weergeven en wat een schat aan zinnige en leerzame informatie dat op zou kunnen leveren.
Helaas tussen de overdaad aan cijfers en statistieken waar we bijna dagelijks onder bedolven worden zie ik zelden of nooit cijfers of tabellen van dergelijke informatieve aard.

Mijn verwijt: we laten ons teveel door mangementideeën en bijbehorende kretologie ringeloren en verliezen daarbij steeds vaker het zicht op de essentie van de zorg; veel energie gaat verloren aan het halen van zinledige targets, het najagen van nietszeggende certificeringen die geen enkele kwaliteit aan de praktijk toevoegen, het op verkeerde zaken als wachtlijsten focussen en zo meer.

Mijn suggestie: laten we met die onzin stoppen en onze aandacht proberen richten op de zaken die er toe doen. Ga eens te rade bij het "systeemdenken" in navolging van Deming, Ono en Seddon (de nederlandse Vanguard site)

Mijn oproep: managers in de zorg en dienstverlening, jeugdzorg, gehandicaptenzorg, psychiatrie, ziekenhuizen, welzijnszorg en 'what have you', maak en publiceer eens een capability-chart of vermogensgrafiek m.b.t. uw werkterrein en de vragen en behoeften van uw cliëntele, bezie in overleg met uw personeel eens in hoeverre u daaraan kunt en wilt voldoen en school en bemonster uw personeel overeenkomstig.


En wanneer u deze raad serieus opvolgt, kan dat, dunkt me, sommige managers een enorme aha-erlebnis bezorgen als ze voor het eerst inzien waar het werk nu eigenlijk over gaat en om draait.

Tuesday, January 5, 2010

En meer zon en sneeuw

...en dan weer terug.

 

 

 

 
Posted by Picasa

3 januari in de sneeuw

Een wandeling heen...

 

 

 

 
Posted by Picasa

en dan ..

Het nieuwe jaar

Met het stijgen van de jaren lijken de jaren ook steeds sneller te verstrijken.
En dan is het zomaar weer 2010.
De eerste dag moeders bezocht.
De tweede dag met vrienden de Anton Mauve expositie in Singer Laren bezocht.
De terugweg tegen een sneeuwjacht ingereden maar net op tijd terug in Wognum.
De derde dag een wandeling gemaakt in de sneeuw, de zon en de mist; de wereld leek wel een grote kerstkaart.


 
Posted by Picasa

En de vierde dag weer aan het werk.



Dit was een eerste poging een afbeelding op het Blog te krijgen met het zojuist gedownloade Picasa.
Als dat lukt volgt er nog wat van de wandeling van 3 januari.